Jan Hoek, zoon van hoof­dredac­teur Hanne Hage­naars schreef de inleiding:

Een kun­ste­naar die uit een omgev­ing komt waar geen enkele mogelijkheid was tot kun­st mak­en heeft al snel een streep­je voor. Je kunt dan in inter­views vertellen hoe je moed­er je elke keer als je een teken­ing maak­te, meenam naar een duiv­eluit­dri­jver, om ver­vol­gens jaren­lang enkel nog stiekem aan de bin­nenkant van je schoe­nen te teke­nen. Het is dan gelijk duidelijk: jij bent kun­ste­naar omdat je nu een­maal geboren bent met die diepge­wortelde, bor­re­lende schep­pings­drang, omdat het je gave is.

Mijn moed­er is de hoof­dredac­trice van Mis­ter Mot­ley. Ook aan haar oprechte inter­esse voor kun­st valt niet te twi­jfe­len. Haar vad­er was een autori­taire mil­i­tair en als klein meis­je ging ze stiekem naar het muse­um om daar even ver­licht­ing te zoeken voor de ver­stikking van het gezinsleven. Tegen de wil van haar vad­er besloot ze haar passie te vol­gen en kun­st­geschiede­nis te studeren.

Juist omdat mijn moed­er zo in de kun­st zit, wou ik vooral niet iets in de kun­st doen. Dat zou toch voe­len als het zoon­t­je van de directeur die gedurende zijn studi­eti­jd enkel cock­tails drinkt en pros­tituees bezoekt met de cred­it­card van zijn vad­er, en lat­er toch de fab­riek mag overnemen.

Ik heb echt geprobeerd om andere din­gen te doen, maar het is mis­lukt. Na mijn mid­del­bare school heb ik eerst veel geschreven en voor tijd­schriften gew­erkt, maar op mijn 24ste besloot ik alsnog naar de Rietveld te gaan, de kun­sta­cad­e­mie in Ams­ter­dam waar mijn moed­er toen nog les­gaf. Ik was dol­blij toen bleek dat de aartsvi­jand van mijn moed­er in de toe­lat­ingscom­missie zat en besloot mij aan te nemen. Zo kwam ik in ieder geval niet bin­nen via de con­nec­ties van mijn moed­er. Een­maal op school besloot ik de eerste jaren zo min mogelijk over mijn moed­er te vertellen. Ik wou op mijzelf staan en vooral niet het zoon­t­je van zijn. Het voelde alsof ik me moest schamen voor mijn moed­er in de kun­st en op een gegeven moment was ik dat zat. Ook ik ben namelijk vanaf mijn geboorte bezig met din­gen mak­en. Als kind tek­ende ik dagen­lang enorme tekenin­gen van Teenage Mutant Nin­ja Tur­tles die orgies hield­en met de sexy April. Tekenin­gen die mijn moed­er niet alti­jd begreep, maar waar ze toch alti­jd ent­hou­si­ast over was.

Mijn moed­er heeft namelijk een hoop bijge­dra­gen aan mijn liefde voor kun­st. Ze nam me alti­jd al mee naar ten­toon­stellin­gen. Ze begon een tijd­schrift over beeldende kun­st voor jon­geren, The dum­my speaks, en stu­urde mij als 14-jarige jon­gen naar kun­ste­naars om ze te inter­viewen. Ze was zoals het een goede moed­er betaamt trots op al mijn prille kun­s­tu­itin­gen, ook al heb ik een jaar gehad dat ik enkel gemartelde paar­den tek­ende om de meis­jes in mijn klas te jennen.

Er zijn natu­urlijk ook din­gen lastig aan een moed­er in de kun­st. Zo plaat­ste ze ooit een foto van mijn bepukkelde puber­rug op de voorkant van The dum­my speaks en liet ze tij­dens een lez­ing op de Rietveld, waar ik toen al op zat, foto’s zien van mij als jonget­je gek­leed in een heel klein onder­broek­je in slaap gevallen in een rid­der­pak. Daar staat tegen­over dat ik me nu vrij voel in mijn werk net zo veel com­pro­mit­terende foto’s van haar te mak­en als ik wil. Ze zou er nog spi­jt van kun­nen kri­j­gen dat ze me niet naar de duiv­eluit­dri­jver heeft gebracht. 

Ontwerp: Pot&vanderVelden