2021

Wees niet bang voor een kopie, alles is uniek.

De opdracht­gev­ers die in dit boek aan het woord komen zijn de dap­peren onder de kun­stkop­ers: hun muren dra­gen een schilder­ing van Gijs Friel­ing, en die kun je niet wegzetten, of naar de opslag bren­gen, omk­eren of verkopen. Wegschilderen is een mogelijkheid maar als je uitein­delijk hebt besloten deze verbin­te­nis aan te gaan lijkt ver­huizen een reëlere manier om aan het werk te ontsnap­pen dan een witte laag erover. Maar geen enkele eige­naar die ik sprak is het werk moe, inte­gen­deel. Het blijkt dat het hele rit­ueel van beslis­sen, bespreken en in je huis toe­lat­en je posi­tie als kop­er veran­dert: de opdracht­gev­er is niet langer con­sument maar medeplichtige.
De wens om muurschilderin­gen te mak­en leefde al lang bij Friel­ing maar hij stuitte meestal op bezwaren: Als mensen een schilder­ij wilden kopen heb ik vaak gevraagd, geprobeerd of ze niet liev­er een muurschilder­ing wilden: Iets wat ik spec­i­fiek voor jul­lie maak’. Maar het luk­te niet, het schrok mensen af, want je hebt geen con­t­role, je kunt het niet meen­e­men, de waarde mengt zich met de muur.”


De eerste par­ti­c­uliere aankoop van een mur­al was door Pao­la Prins en Bet­ty Driessen in 2014 en het bleek een zwaan-kleef-aan effect in gang te zetten. Poten­tiële kop­ers wer­den over de streep getrokken door het over­rompe­lende effect van de vlam­mende hal vol uit­bundi­ge planten en zacht­moedi­ge dieren. Waarom een afge­bak­end land­schap in een lijst als het je er ook doorheen zou kun­nen lopen? Het huis neemt de schilder­ing goed­moedig in ont­vangst en als eige­naar betaal je voor het voor­recht om in en met een kunst­werk te mogen lev­en.


Het is een rad­i­caal gebaar dat de kun­st­markt buiten spel zet en waarin het gedachte­goed van de kun­ste­naar zich gen­esteld heeft, een gedachte­goed dat zich het beste laat omschri­jven met woor­den als stilte en aan­dacht.
Iedere schilder­ing belichaamt een pas op de plaats in deze maatschap­pij die alti­jd weer verder holt, die wil groeien en groeien. De kun­ste­naar geeft ons het tijdelijke waar­bij her­hal­ing, stilte en aan­dacht zijn onderge­bracht in een bloeiende wereld.
We lev­en in een tijd waarin vooruit­gang, evo­lu­tie wordt gekoes­terd. Maar ik denk dat zo langza­mer­hand wel duidelijk is dat de mens daar niet gelukkiger van wordt. Wat mij betre­ft is het tijd dat de maatschap­pij op zijn schre­den terug­keert. Het wordt tijd voor een invo­lu­tie’.

De uitwissel­ing die onver­mi­jdelijk is bij een opdracht, dat is pre­cies wat Friel­ing zoekt. Hij probeert alti­jd een opdracht­gev­er te ont­lokken of ze een spec­i­fiek idee hebben met als meest preg­nante voor­beeld de pla­fond­schilder­ing in het huis van Barend en Mar­i­anne San­ten. Zij wilden graag een weer­gave van de geschiede­nis van Bor­neo-eiland, de kolenop­slag, de boten, de kra­nen maar ook de heden­daagse archi­tec­tu­ur. Het lei­d­de tot een pro­ces waar­bij vele schet­sen heen en weer gin­gen en tot in detail wer­den bespro­ken. Ik werd me er bewust van dat de spec­i­fieke wensen van de opdracht­gev­er hen ook mede­v­er­ant­wo­ordelijk maakt voor het resul­taat. Maar van bepaalde opmerkin­gen kun je de effecten niet alti­jd voorzien.’

De meeste opdracht­gev­ers gaven Friel­ing de vri­je hand, vanu­it een groot vertrouwen, maar ook vanu­it de bestaande ideeën over de autonomie van het kun­ste­naarschap: de kun­ste­naar als genie, die in alle vri­jheid iets gaat schep­pen. Maar Friel­ing zoekt juist naar manieren om de kun­st bred­er te zien, niet als iets dat anderen buitensluit maar als uitkomst van een gemeen­schap­pelijk pro­ces, waar­bij na een korte intro­duc­tie schilderen à la Friel­ing’, zoon, dochter, vrien­den en zelfs de kleine kinderen van vrien­den mogen mee­doen. Autonomie heeft iets beperk­ends in de zin van dat je op jezelf bent terugge­wor­pen als indi­vidu’, zegt Friel­ing

Een sleutel­mo­ment in zijn pro­ces naar de muurschilderin­gen was een boek over de schilder El Gre­co waarin de opdracht voor het werk De begrafe­nis van de Graaf van Orgaz (1586) uit­ge­breid werd beschreven. Het is een over­vol barok werk waarin het hemelse en het aardse wor­den ver­bon­den door door een lange rij man­nen in zwart.
Opdracht­gev­er Núñez had uit­ge­spro­ken ideeën over het schilder­ij dat hij El Gre­co vroeg te mak­en. Het con­tract van 18 maart 1586 bevat een lange lijst van wensen en spec­i­fi­caties (zoals het afbeelden van alle nota­be­len van het dorp) maar ondanks alle voorschriften is het toch een typ­is­che en meester­lijke El Gre­co. Dit beves­tigde Friel­ing in zijn idee dat het mogelijk moest zijn om bin­nen beperkin­gen toch een eigen wereld­beeld tevoorschi­jn te roepen.

Bin­nen een opdracht is iedere vraag bespreek­baar, al het moet wel passen bin­nen het framew­erk van Friel­ing: fig­u­ratief, geen cen­traal per­spec­tief, geen een­heid van tijd en plaats, groot en klein, toen en nu, alles vreedza­am naast elka­ar.
En als de opdracht­gev­er de invulling aan Friel­ing over­laat dan komt er een schilder­ing van planten, bloe­men, dieren, een King­dom. Deze term uit de botanie duidt de planten­wereld aan, maar heeft ook een religieuze beteke­nis als ver­wi­jz­ing naar het koninkrijk Gods. Planten en dieren staan naast elka­ar. Inter­esse voor planten moet rijpen. De meeste mensen zijn daar te ongeduldig voor. Zonde, want hoe langer je kijkt, des te meer raakvlakken je ziet met jezelf. Een plant praat wel degelijk, in elk blad zijn con­ver­sa­ties gaande op chemisch niveau. Een plant die dorst heeft ziet slap en fut­loos uit’, zo omschreef hov­e­nier Car­los Mag­dale­na de com­mu­ni­catie met een plant. Friel­ing schildert een King­dom vanu­it de over­tuig­ing dat zijn kun­st zo de wereld moest uit­drukken – namelijk doortrokken met deze intieme en directe band tussen mens en natu­ur’, zoals Rudi Fuchs het zo mooi for­muleerde. De mens staat tegen­wo­ordig cen­traal maar is een uil niet veel oud­er dan de mens? Uilen, herten, vogels, over­al kijken hun wijze ogen de woonkamer, hal of slaap­kamer in.





In het verleden kwa­men opdracht­en vooral van de kerk, en de kun­st diende een hoger religieus doel. Er waren regels, voorschriften, voor­waar­den, alles met het doel om de mens tot God te voeren, wat betek­ende dat de kun­st soms ook instru­menteel werd ingezet door de kerk.

De eerste par­ti­c­uliere opdracht­gev­ers, zo in de vroeg renais­sance, waren niet geheel onbaatzuchtig, op bij­na iedere muurschilder­ing staan de gev­ers zelf afge­beeld, vaak met een schaalmod­el van de kerk die ze lieten bouwen en beschilderen in hun han­den.
Zo kocht­en ze zich een treet­je hoger in de hemel in. Een van de mooiste voor­beelden van opdracht­gev­er­schap die tegelijk­er­ti­jd ook een zwart rand­je heeft is die van de kapel van Pad­ua of Cap­pel­la degli Scroveg­ni. Enri­co Scroveg­ni wachtte als zoon van Regi­nal­do Scroveg­ni een beladen erfe­nis. De vad­er ver­gaarde zijn kap­i­taal als woek­er­aar en de kerk zag dat als een grote zonde. Hij mocht niet in gewi­jde grond wor­den begraven en Dante plaat­ste hem in zijn boek Div­ina Com­me­dia zelfs in de zevende ring van het infer­no (hel). Om zijn ziel te red­den en om het geld te mogen erven liet Enri­co een kapel bouwen en gaf Giot­to de opdracht om alle wan­den van de kerk te beschilderen. Enri­co Scroveg­ni over­handigt een mod­el van de kerk aan Maria. De zonde van gierigheid is bewust wegge­lat­en maar afgun­st is wel afge­beeld als een oude vrouw uit wiens mond een slang kruipt.

Dit soort eigen­be­lang is de opdracht­gev­ers van Friel­ing vreemd. Ja er is een eigen­be­lang, het voor­recht om steeds weer te mogen geni­eten van het kunst­werk. Want een schilder­ing in je eigen huis biedt de mogelijkheid om erin te lev­en, en om er steeds weer opnieuw naar te kijken. Rudi Fuchs schreef: Het is wind­stil in het beeld dat zich wiegend aan ons ver­toont.’ Hij heeft het over het rustige geduld waarmee kinderen de wereld beschouwen en dat we als vol­wasse­nen meestal zijn kwi­jt ger­aakt maar ons wel opnieuw eigen kun­nen mak­en, het geduld om te kijken waar­bij kijken tegelijk­er­ti­jd ont­dekken is, proberen te begri­jpen hoe de wereld in elka­ar steekt, waar het ooit begon. Dat geduld kun je het beste oefe­nen als je het werk keer op keer ziet.
In deze tijd lijkt het te gaan om eeuwige schoonheid’, kun­st die zijn pracht en waarde door de tijd heen bewi­jst
Friel­ing streeft niet naar eeuwigheid’, maar omhelst juist de tijdelijkheid van zijn werken, en dat roept alti­jd vra­gen en ver­won­der­ing op bij het heden­daagse kun­st­pub­liek. Veel tijd, liefde en energie stop­pen in iets dat miss­chien maar drie jaar kan bli­jven, zoals zijn Pizze­ria Vasari (2011214) in de trouwza­al van muse­um Jan Cunen in Oss. En dan, verd­wi­jnt het onder een laag witte verf. Niet te ver­dra­gen. Maar Friel­ing ziet het anders, in de eerste plaats als een gele­gen­heid om een schilder­ing te mak­en die er anders nooit was gekomen. Voor hem ligt de waarde in het mak­en zelf, dat moment van con­cen­tratie en over­gave, dat niet alleen bij het schilderen de kern raakt maar in wezen, bij iedere han­del­ing. Een taart­je ope­ten ter­wi­jl je de krant leest of met je gedacht­en ergens anders bent is een ver­loren moment, dat taart­je lag voor niets op zijn schotelt­je met een vork­je ernaast. Met aan­dacht iets doen, de stof voe­len van de jas die je aantrekt, vol aan­dacht naar een ander luis­teren. Dat is lev­en. En met een mur­al van Friel­ing kri­jg je onge­merkt deze manier van lev­en cadeau, niet heel expli­ci­et maar het is toch wel aan­wezig.

Yves Klein stopte zijn pic­turale gevoe­ligheid in zijn gouden en intens blauwe schilder­i­jen zodat de bezoek­er die gevoe­ligheid kon opvan­gen en erdoor werd opgetild. Niets voor niets staat die zin in de verleden tijd, want tegen­wo­ordig zijn de werken zoveel waard gewor­den dat die gevoe­ligheid achter glas is opges­loten, om zo hun waarde’ te behouden, maar welke waarde? Het werk is gere­duceerd tot een kleurvlak, kapot, zon­der gevoe­ligheid waar de bezoek­er bij kan. Het lev­en zelf behoort ons niet toe. Met onze fijngevoe­ligheid kun­nen we het lev­en als het ware kopen. Ont­vanke­lijkheid is daarmee de val­u­ta van ons uni­ver­sum, van de ruimte, van de natu­ur. Het stelt ons in staat om ons het lev­en eigen te mak­en in zijn eerste mater­iële laag.’ schreef Yves Klein. Ook Daan van Gold­en schilderde zijn zak­doek- en bloemet­jess­childer­i­jen in med­i­tatieve con­cen­tratie vanu­it het idee dat die staat van zijn’ in het werk zou vloeien en door de kijk­er kon wor­den ervaren. Heel pre­cies kopieerde hij patro­nen van een stuk­je behang­pa­pi­er, stof of cadeau­pa­pi­er, die allen waren geworteld in een lange Japanse tra­di­tie.


Deze over­gave aan het moment van het mak­en is ook de kern van het kun­ste­naarschap van Friel­ing.
Het in de tijd zijn hangt samen met een besef van de groot­sheid van het lev­en dat zich laat zien in een stroom van her­halin­gen die toch ook steeds net iets anders zijn. Ieder blad aan een eiken­boom is uniek, iedere geschilderde kopie is uniek. Het getu­igt van beschei­den­heid om dat te zien en te erken­nen. Orig­i­neel en kopie lat­en samen iets bij­zon­ders lat­en zien, namelijk het ver­strijken van de tijd. Een mooi voor­beeld is de grote shin­to tem­pel van Ise die iedere twintig jaar wordt afge­bro­ken en op de naast liggende grond wordt her­bouwd in een gemeen­schap­pelijk rit­ueel. De oude tem­pel is het voor­beeld voor de nieuwe, zo bli­jft de tem­pel behouden.
De verni­etig­ing door de ver­woes­tende brand van de Notre Dame is nog steeds amper te bevat­ten, het opblazen van de Boed­dhabeelden in Afghanistan is onver­draaglijk. Deze schat­ten waren bedoeld voor de eeuwigheid en vanu­it onze west­erse visie op orig­i­neel en kopie’ ver­liezen de kerk en de beelden door de restau­ratie toch iets van hun aura. Het is onge­zond voor een kun­ste­naar om je te hecht­en aan je werk. Wat is de plek van de kunst­werken op de wereld? Die is vluchtigs, van voor­bi­j­gaande aard. De essen­tie van het bestaan is dat je jezelf wilt ken­nen. Afscheid, veran­der­ing, iets win­nen, iets ver­liezen, dat helpt je verder.’ En alleen her­hal­ing is in staat tot de lev­ende werke­lijkheid door te drin­gen.’

Mijn eerste wezen­lijke ervar­ing van dit won­der­lijke principe was in Bazel in 2011 (los van de wilde kas­tan­jes dan die ik als kind verza­melde). Het was een sen­sa­tionele aan­blik, de muren hin­gen vol met een en het­zelfde portret van een vrouw, en profiel met een oran­je doek los­jes om het hoofd ges­la­gen, maar de ein­de­loze vari­aties deden je duize­len, en maak­ten dat je intens ging kijken om al die ver­schillen op je in te lat­en werken. Het ene doek was wat grot­er dan het andere, de achter­grond was donker­groen of wit maar verder waren de ver­schillen sub­tiel en inher­ent aan de han­del­ing van het schilderen.
De kun­ste­naar Fran­cis Alÿs toonde hier zijn verza­mel­ing kopieën van een beroemd maar ver­loren gegaan portret van de heilige Fabi­o­la van Jean-Jacques Hen­ner. Hij vond ze op rom­mel­mark­ten en in bric-à-brac winkelt­jes, want ieder die de heilige Fabi­o­la in huis wilde ver­eren schilderde of bor­du­urde haar zelf. Zo was de instal­latie een hom­mage aan de ama­teurkun­st en aan de kopie. Alÿs creëerde een mensen­ver­sie van de vor­men­rijk­dom die aan de natu­ur eigen is. Het is deze veel­heid aan vari­aties waar Friel­ing aan ref­er­eert in de twee planten die hij schilderde voor Sti­jn Hogen­huis en Ernest Briët. De instal­latie van Alÿs laat zien dat religieuze kun­st ook heden­daags kan zijn, iets wat Friel­ing lange tijd bezig hield: Ik was vooral op zoek naar de manier waarop ik chris­telijke onder­w­er­pen naar het nu kon ver­plaat­sen. Ik was bang dat ik niet serieus zou wor­den genomen als het er niet mod­ern zou uitzien. Tegen­wo­ordig heb ik daar een stuk min­der moeite mee.’ 

De schilderin­gen van Friel­ing ken­nen veel her­halin­gen, planten, vogels, hert­jes, een eekhoorn, een zon een maan, maar iedere verf­streek is anders, en uitein­delijk is ieder dier en ieder plan­t­je anders. De zon, de maan. Het religieuze bevin­dt zich als kern in de her­hal­ing. De her­hal­ing is een ode aan het feit dat niets het­zelfde kan zijn, aan het won­der van de schep­ping.
De Griekse filosoof Aris­tote­les zag de orden­ing van de natu­ur als een sys­teem van oplopende per­fec­tie waar­bij de brede, onder­ste laag werd gevor­md door planten met als top natu­urlijk de mens. In deze tijd ziet de mens zich opnieuw als almachtige heers­er op het hoog­ste punt. De muurschilderin­gen van Friel­ing keren dit denkbeeld bin­nen­ste buiten, de mens is afwezig en de planten en dieren ade­men in alle vrede naast elka­ar. In de schep­ping is alles even belan­grijk. Vol­gens Dar­win zijn planten zin­tu­igelijke organ­is­men maar hebben we er als mens te weinig oog voor. Nor­bert Peeters ver­wo­ordt deze visie van Dar­win die weer­spreekt dat de planten in een ran­gorde ver onder de mens staan. Peeters noemt dit planten­blind­heid want planten hebben een rijk en com­plex lev­en. Ja, we onder­schat­ten planten, ste­nen, de din­gen zon­der oog­jes. Welk kind heeft bijvoor­beeld een lievelingsplant?

De over­gave aan het han­de­len is de essen­tie van het kun­ste­naarschap.
Als schilder ben je zelf de beziel­ing, dat doe je zelf. Ik ben groot voor­stander van een dec­o­ratieve func­tie, van een bepaalde mate van beschei­den­heid. Een belan­grijk deel van de ziel zit in de orden­ing, in de her­hal­ing en de kleuren — daar stop ik de beziel­ing in. Formele kwaliteit­en, dat is het diepe en eeuwige van de kun­st.’
Het diepere is tegelijk het opper­vlakkige, het ref­er­eert immers aan het zien, aan het zin­tu­igelijk ervaren maar dan wel aan lev­en met een een zekere pre­cisie. Het diepere is ook om in een schilder­ing een dier te benoe­men als iets bepaalds, een uil toont zich iedere keer anders, het gaat dan ook om deze uil. Bloe­men, planten, paar­den­bloe­men zie je over de hele wereld, in hun aan­wezigheid zijn ze verbindend, en van een invoel­bare groot­sheid.
Religie kri­jgt vorm in een King­dom. Het mak­en van een werk lijkt op een religieuze han­del­ing. Een sacra­ment heeft een liturgie. Dat is een soort par­ti­tu­ur voor han­delin­gen die alti­jd het­zelfde zijn. Daar zijn ze heel strikt in. Ieder woord en ieder gebaar ligt als het ware vast. De ver­richte han­delin­gen zijn objec­tief, geen magie. Als je goed oplet, kun je pre­cies zien wat het is. Die pre­cieze kant inter­esseert mij, zek­er in deze tijd.’ Ik vind het heel mooi, dat je zo’n menselijk insti­tu­ut hebt dat probeert heel pre­cies te zijn. Ja, dat is troost­rijk en ook heel sterk.’


De murals zijn het antwo­ord van Friel­ing op de wereld van van­daag, als verte­gen­wo­ordi­gers van de menselijke maat, de hand die de verf­streek neerzet, de vele han­den die de verf­streek neerzetten want iedereen mag mee­doen, het werk is genereus. Het Orakel van Del­phi sprak, vol­gens de over­lev­er­ing, Het meest juiste is het mooiste’ en daar sluiten de muurschilderin­gen van Friel­ing zich vol liefde bij aan.
Een muurschilder­ing is als een paar warme, grote armen die zich om je heen slaan bij bin­nenkomst, een omhelz­ing. Bij het zien van het oer­woud in de slaap­kamer van Mar­tine moest ik aan een vriendin denken wiens lev­en wordt beheerst door nacht­mer­ries die haar s nachts doo­ds­bang wakker doen schrikken. Maar wat zou er gebeuren dat als ze s nachts, zwe­tend en wel, haar ogen opende en zich omringd zou zien door een gerust­stel­lende groene natu­ur op alle muren. Herten die met onschuldige bru­ine ogen naar haar kijken, een vogelt­je dat lijkt te zin­gen. Ik weet zek­er dat het helend en gerust­stel­lend zou werken, een zacht sussen dat een schilder­ij niet kan bew­erk­stel­li­gen. Je wordt onderge­dom­peld in de verzadigde weer­gave van het mooiste dat de wereld kan geven, natu­ur. Die gewaar­word­ing in de nacht tilt je even op, als bij het zien van een echt hert in een echt bos.
Net als de kinderen van Hans en Das­ja lan­guit op de bank chillen en zich te lat­en meevo­eren door het kabbe­lende water boven hun hoofd en de ink­tvis­sen die ook ster­ren zijn. Muziek door de koptele­foon en go with the flow. Over­gave.

Noten
https://​www​.nrc​.nl/​n​i​e​u​w​s​/2017