oktober 2023

Tan­ja Smeets: bij glad­heid wordt niet gestrooid

Al lezend in een boek­je over een stok­oude dichter (101) die zijn tuin wiedt en sproeit, knipt en de planten fluis­terend toe­spreekt, besef ik dat de natu­ur door stads­mensen wordt beleefd mid­dels mensen­han­den. Stan­ley Kunitz schri­jft prachtige woor­den over zijn grote geluk op dat kleine lap­je grond. At my touch the wild braid of cre­ation trem­bles.
Zijn tuin is niets meer of min­der dan de natu­ur zelf, een bezield stuk­je aarde vol lev­ende bloe­men, planten, stru­iken en bomen maar wel onder de con­t­role van de vingers van deze man. Iedere neig­ing van de tuin om wild te gaan wordt in de kiem ges­mo­ord.

De natu­ur in Ned­er­land is een balkon, een tuin, een park of hoo­gu­it een aan­gelegd bos met aangegeven wan­del­routes. Gevaar­loos.
Dat besef drong nog niet meteen door bij Tan­ja Smeets toen ze als 22 jarige samen met een vriendin naar IJs­land vertrok. Pas toen het vlieg­tu­ig boven het het zwarte lava land­schap scheerde realiseerde ze zich dat het er vrij grim­mig uitzag. Hoe gaan wij hier doorheen?’
De natu­ur in IJs­land was over­weldigend. Met een goed­koop ten­t­je en dankz­ij de over­moedi­ge geest van jonge mensen, begon hun grote avon­tu­ur. De bus bracht hen om het even waar, ze stapten uit, en dan lag het open. Ze logeer­den in alle een­za­amheid op onher­bergzame plekken. Ze klopten aan bij huizen om eten te vra­gen. Ze klom­men een berg op zon­der zich af te vra­gen hoe ze weer bene­den zouden komen, voorzichtig gle­den ze omlaag. Ze over­nacht­ten naast een ijs­meer waar ze s nachts het ijs hoor­den brokke­len. Het was alti­jd licht maar toch was de nacht een totaal andere ervar­ing dan overdag.
Blind achteruit park­eren’, noemt Tan­ja hun avon­tu­ur nu. Iets doen waar je totaal niet op voor­bereid bent. Deze ervar­ing van de kracht van de natu­ur en het onbek­ende legde een fun­da­ment voor haar kun­ste­naarschap. Over­leven in een bar land­schap. Soms is onwe­tend­heid je beste reis­maat.

In het ate­lier van Tan­ja Smeets kom je ogen teko­rt, je wilt alles aan­rak­en en voe­len. En Tan­ja komt opslag te kort om haar gigan­tis­che instal­laties een plek te geven zodat het ate­lier uit­puilt van uit elka­ar gehaalde werken, en wach­t­ende mate­ri­alen. Op een vrij plek­je temid­den van al deze spullen werkt ze aan een nieuwe instal­latie.
Samen met Karin van Dam gaat ze exposeren in een oude abdij onder Par­i­js, Ze ver­heugt zich om haar tac­tiele werken te installeren tegen de oude muren zodat ze versmelten met de ste­nen. De orde der Cis­ter­ciënz­ers, waar het kloost­er toe behoort, is een strenge orde die van oud­sh­er tucht hoog in het vaan­del heeft. Ze speelden een belan­grijke rol in de inquisi­tie en had­den weinig mede­do­gen met ander­s­denk­enden. Karin’s werk komt in een ruimte waar alti­jd stilte heer­ste, het werk van Tan­ja in de enige ruimte waar de non­nen wel mocht­en prat­en.

De omgev­ing draagt alti­jd bij aan de ervar­ing van een werk. Die zoge­naamde neu­trale witte muren van een muse­um kun­nen een kunst­werk isol­eren en tem­men, alsof het in een koelka­st wordt gezet.
De realiteit die Tan­ja schept verzet zich tegen een witte ruimte. Het moet uit de muren kruipen, van de wand afdruipen, van de vlo­er naar boven groeien.
Onder het plaveisel werve­len de wor­tels: deze instal­latie in kun­sthal Kade werd maar niet wakker op de lichte vlo­er. Tan­ja belegde het beton met dezelfde kleur vilt als haar struc­turen en toe begon het te ade­men en te sis­sen. Een per­for­mance van een jon­gen in een vil­ten pak in delfde kleur bracht een onbek­ende kracht bin­nen, hij bewoog zacht­jes, was nauwelijks te onder­schei­den van wat er al was, en er leek een soort geheim lev­en en stiekeme groei plaats te ontstaan.
Ook de bezoek­er zou zich kun­nen voe­gen bij die organ­is­men en struc­turen. Even plant zijn, boom zijn. Lan­guit liggend onderdeel wor­den van het land­schap.

Er is iets aan de hand op pla­neet aarde. Het regent, iedere regen­drup­pel lijkt een jelly­achtig wezen te bevat­ten. Al in de eerste scene van de film Inva­sion of the Body Snatch­ers (1978) wordt duidelijk dat er onheil broeit. Een blad trilt en gaat bobbe­len, uit­lop­ers, het lijkt of er iets gaat groeien, uit­lop­ers. De regen klinkt onheil­spel­lend. Uitein­delijk groeien dupli­cat­en van mensen in gigan­tis­che peulen.
Oude sci­encefic­tion­films lieten ons de meest ongeloofwaardi­ge din­gen zien, zoals deuren die open­den als je er naar toe liep. Sci­encefic­tion opent een onbeperkt veld van mogelijkhe­den en tij­dens het uit­bren­gen van de film leek alles nog een won­der­lijke fan­tasie. Een prachtige fan­tasie. We hebben geen idee wat de toekomst zal bren­gen.

Tan­ja wil din­gen mak­en die je niet kunt bedenken en zoekt voort­durend naar tech­nieken die ze niet beheerst. Ze werkt met 3 d prints maar realiseert zich dat ze de deskundi­gen niet kan ver­staan’. In het Tex­tiellab in Tilburg werkt ze op het scherpst van de snede, de draden kwa­men uit de machine als een klon­terende mas­sa. Ze mengde porcelein met een glazu­ur dat als een soort plas uit de oven kwam maar toen ze die mas­sa door een zeef duwde werd het iets.
De kunst­werken van Tan­ja behelzen ook een soort blind achteruit inpark­eren: din­gen die je niet vooraf kunt uit­broe­den maar waar je alleen komt door ein­de­loos te exper­i­menteren. Als ze de bedachte tech­niek een­maal beheerst, begint een her­hal­ing van han­delin­gen om haar organ­is­che struc­turen te mak­en. Dan daalt de rust neer.
Eigen­lijk dringt een sci­encefic­tion-achtig sce­nario het werk van Tan­ja bin­nen. Sci­ence fic­tion kijkt vooruit naar de toekomst, naar wat zou er kun­nen gaan gebeuren. Sci­ence fic­tion gaat over het ongek­ende en juist dat spelt de hoof­drol in Tanja’s werk. Al exper­i­menterend komen nieuwe vor­men tot stand door onverwachte verbindin­gen tussen bestaande mate­ri­alen. Tyre rips wor­den dec­o­ratief ingezet, bollen met uit­steek­sels gaan rit­se­len, langza­am trekt het zich terug uit haar han­den en begint een eigen lev­en. Machines lijken op hol ges­la­gen waar­door de draden alle kan­ten uit schi­eten. Haar werkpro­ces is te vergelijken met de natu­ur die niet te stop­pen is in zijn eigen kracht.
Tan­ja zegt dat haar werk de toeschouw­er voor­berei­dt op processen in de maatschap­pij: het biedt je een eerste stap van over­gave. Al begri­jp je niets van wat er op de grond ligt of uit de muren komt, je kunt er gewoon in zijn’.
Het werk pleit er voor om je eigen klein­heid te accepteren. De machteloosheid van de mens ten opzichte van, ja, waar­van niet?

In Die Ver­wand­lung van Kaf­ka veran­dert de keurige Gre­gor Sam­sa tij­dens zijn slaap in een groot insect. Het kan gebeuren, zelfs met zijn smet­teloze staat van dienst. Onheil kan onschuldig begin­nen met een bult­je op je arm dat gaat pulseren. Groeien. Houdt het wel op, denk je. Miss­chien ook niet. Zijn fam­i­lie wil dit vreemde enge dier niet in hun huis en het insect Sam­sa kwi­jnt uitein­delijk weg door gebrek aan eten en zorg. Trans­for­matieve processen bren­gen je in een grens­ge­bied. Daar veran­dert het per­pec­tief. Ten goede of ten kwade. Daar bevin­dt zich het werk van Tan­ja Smeets.

De natu­ur is onver­mur­w­baar en grootser dan wij mensen willen zien, de men­sheid denkt alles te kun­nen beheersen. Zo dreigen we dat gevoel voor het oncon­troleer­bare kwi­jt ter rak­en. We zien het gevaar niet meer. Een vulka­an die ondanks alle voor­spellin­gen toch onverwacht uit­barst. Verd­walen in een echt bos. Boven­di­en vol­gen we liev­er de de bor­d­je in het aan­gelegde bos. En dan is het gedaan met de ver­won­der­ing, met de onbek­ende verten.
Het werk geeft ons ogen op steelt­jes, ver­won­der­ing is te zacht uitge­drukt, al die plas­tic tie-rips, die opeens onderdeel wor­den van een soort plant, een (bij­na) lev­end organ­isme. Miss­chien ver­ri­jst er in mijn kleine tuin wel een peu­len­boom. Miss­chien leeft er onge­merkt een bodys­natch­er onder mijn bed.

Tan­ja schi­et een rond gat in onze per­cep­tie van de werke­lijkheid, ze zet de deuren wijd open naar het onbe­grens­de, naar alles wat we nu nog niet weten of kun­nen bevat­ten, maar wat zou kun­nen gebeuren.
Terug naar oude cul­turen, waar mens, dier en steen nog een­zelfde gewicht had­den, en naar de toekomst, naar mens-plant-dier-steen-plas­tic.

En de schoonheid van dit alles.

Niet het gerust­stel­lende van een tuin, niet het gebied waar bor­d­jes je voor ieder gevaar waarschuwen.
Née, kun­st moet meer doen dan beves­ti­gen.
Bij glad­heid wordt niet gestrooid.

Tan­ja Smeets: No grit­ting when it is slip­pery

While read­ing a book about an extreme­ly old poet (aged 101) who weeds, waters and prunes his gar­den, and address­es the plants in a whis­per, I realise that city folk expe­ri­ence nature through human hands. Stan­ley Kunitz writes beau­ti­ful words about the great joy he expe­ri­ences on that small piece of ground. At my touch the wild braid of cre­ation trem­bles.’ At my touch the wild braid of cre­ation trem­bles.’ (His gar­den is no more and no less than nature itself, an enchant­ed patch of earth full of liv­ing flow­ers, plants, shrubs, and trees, although it is under the con­trol of this man’s fin­gers. Any ten­den­cy of the gar­den to go wild is nipped in the bud.

Nature in the Nether­lands is a bal­cony, a gar­den, a park, or at most a land­scaped for­est with sign­post­ed trails. Free from dan­ger.
This real­i­sa­tion didn’t dawn on Tan­ja Smeets imme­di­ate­ly when, as a 22-year-old, she set off for Ice­land with a friend. It was only when the plane skimmed over the black lava land­scape that she realised it looked pret­ty grim. How are we going to get through this?’
Nature in Ice­land was over­whelm­ing. Their great adven­ture began with a cheap tent and the over-con­fi­dence of young peo­ple. The bus took them some­where or oth­er, they got out, and then it was open. They stayed in inhos­pitable places, com­plete­ly alone. They knocked at people’s doors to ask for food. They climbed up a moun­tain with­out won­der­ing how they’d get down again; they slid down care­ful­ly. They slept beside an ice lake where they heard the ice crum­bling dur­ing the night. It was light all the time and yet night was an entire­ly dif­fer­ent expe­ri­ence to day­time.

Reverse park­ing, blind­fold­ed’, is how Tan­ja describes their adven­ture now. Doing some­thing for which you are com­plete­ly unpre­pared. This expe­ri­ence of the pow­er of nature and the unknown laid a foun­da­tion for her artis­tic prac­tice. Sur­viv­ing in a bar­ren land­scape. Some­times igno­rance is your best trav­el­ling com­pan­ion.



In Tan­ja Smeets’ stu­dio, your eyes can’t take it all in; you want to touch and feel every­thing. And Tan­ja doesn’t have enough space to store her gigan­tic instal­la­tions, so the stu­dio is burst­ing at the seams with decon­struct­ed works and mate­ri­als await­ing their turn. She is work­ing on a new instal­la­tion in a small free space sur­round­ed by all these things.

She and Karin van Dam are going to have a joint exhi­bi­tion in an old abbey south of Paris and she is look­ing for­ward to installing her tac­tile works against the ancient walls so that they blend in with the stones. The Cis­ter­cian order, to which the monastery belongs, is a strict order that has main­tained dis­ci­pline as a high pri­or­i­ty since time immemo­r­i­al. The Cis­ter­cians played an impor­tant role in the Inqui­si­tion and showed lit­tle mer­cy for dis­senters. Karin’s work will be in a room where silence always reigned, Tanja’s work in the only room where the nuns were per­mit­ted to speak.
The sur­round­ings always con­tribute to the way a work is expe­ri­enced. The so-called neu­tral white walls of a muse­um can iso­late and tame an art­work, as if it is placed in a fridge.

The real­i­ty that Tan­ja cre­ates defies a white room. It needs to creep out of the walls, drip down from the wall, grow upwards from the floor. Under the pave­ment the roots are whirling: this instal­la­tion in Kun­sthal Kade refused to wake up on the pale floor. Tan­ja cov­ered the con­crete with the same colour felt as her struc­tures and then things began to breathe and hiss. A per­for­mance by a young man in a felt suit of the same colour intro­duced an unknown force. He moved gen­tly, was bare­ly dis­tin­guish­able from what was already there, and a sort of secret life seemed to be start­ing, a sur­rep­ti­tious growth.
The vis­i­tor, too, should be able to join the organ­isms and struc­tures. Be a plant or a tree for a while. Lie full-length and become part of the land­scape.

Some­thing is wrong on plan­et earth. It is rain­ing and each rain­drop seems to con­tain a jel­ly-like being. In the very first scene of the film Inva­sion of the Body Snatch­ers (1978) it becomes clear that trou­ble is brew­ing. A leaf quiv­ers and starts to bulge, it looks like some­thing is going to grow, off­shoots. The rain sounds omi­nous. Final­ly, dupli­cates of peo­ple grow in gigan­tic pods.

Old sci­ence fic­tion films showed us the most incred­i­ble things, such as doors that opened when you walked towards them. Sci­ence fic­tion opens an unlim­it­ed realm of pos­si­bil­i­ties and at the time of the film’s release it all still seemed a won­der­ful fan­ta­sy. A beau­ti­ful fan­ta­sy. We have no idea what the future will bring.
Tan­ja wants to make things that you can’t dream up and is always on the look­out for tech­niques that are new to her. She works with 3D prints but realis­es that she can­not under­stand’ the experts. In the Tex­tielLab in Tilburg she works at the cut­ting edge; the threads came out of the machine as a lumpy mass. She mixed porce­lain with a glaze that emerged from the kiln like a kind of pud­dle but when she pressed the mass through a sieve it turned into some­thing.

Tanja’s art­works also encom­pass a form of blind­fold­ed reverse park­ing: things you can’t plan out in advance but that you only achieve through end­less exper­i­men­ta­tion. Once she has mas­tered the tech­nique she has in mind, a series of repeat­ed actions begins in order to make her organ­ic struc­tures. Then peace descends.

In fact, a sci­ence fic­tion-like sce­nario infil­trates Tanja’s work. Sci­ence fic­tion looks ahead towards the future, towards what might hap­pen. Sci­ence fic­tion is about the unprece­dent­ed and it is pre­cise­ly this that plays the lead­ing role in Tanja’s work. While she exper­i­ments, new shapes come about through unex­pect­ed con­nec­tions between exist­ing mate­ri­als. Tie wraps are used dec­o­ra­tive­ly, spheres with spines start to rus­tle, the work slow­ly with­draws from her hands and embarks on a life of its own. Machines seem to have gone berserk, mak­ing the strands burst out on all sides. Her work process is com­pa­ra­ble to the unstop­pable force of nature.

Tan­ja says that her work pre­pares the view­er for process­es in soci­ety: it offers you an ini­tial step of sur­ren­der. Even if you don’t under­stand any­thing about what is lying on the ground or is com­ing out of the walls, you can sim­ply be’ in it. The work advo­cates accep­tance of your own small­ness. The pow­er­less­ness of the human with regard to, well, what not?

In Kafka’s The Meta­mor­pho­sis, Gre­gor Sam­sa, a good, decent man, changes into a large insect while he is sleep­ing. It can hap­pen, even with his impec­ca­ble track record. Calami­ty can begin inno­cent­ly with a lump on your arm that starts pul­sat­ing. Grow­ing. Sure­ly it will stop, you think. Per­haps it won’t. His fam­i­ly doesn’t want this strange scary crea­ture in their house and Sam­sa the insect slow­ly wastes away in the end due to a lack of food and neglect. Trans­for­ma­tive process­es bring you into a bor­der area. The per­spec­tive changes there. For bet­ter or for worse. This is where Tan­ja Smeets’ work lies. 

Nature is unre­lent­ing and vaster than we humans want to see; humankind thinks it can dom­i­nate every­thing. It means we risk los­ing that sense of the uncon­trol­lable. We no longer see the dan­ger. A vol­cano that erupts unex­pect­ed­ly despite all the pre­dic­tions. Get­ting lost in a real for­est. What’s more, we pre­fer to fol­low the signs in the land­scaped for­est. And that puts an end to won­der, to unknown hori­zons. The work makes our eyes pop out of our head, won­der’ is express­ing it too mild­ly: all those plas­tic tie wraps that sud­den­ly become part of a sort of plant, (almost) a liv­ing organ­ism. Per­haps a bean tree will shoot up in my tiny gar­den. Per­haps a body snatch­er is liv­ing unno­ticed under my bed.

Tan­ja shoots a hole through our per­cep­tion of real­i­ty; she throws the doors wide open towards bound­less­ness, towards every­thing we don’t yet know or are able to com­pre­hend, but which could hap­pen.
Back to ancient cul­tures, where human, ani­mal, and stone all still car­ried the same weight, and towards the future, towards human-plant-animal-stone-plastic.

And the beau­ty of all of this.



Not the reas­sur­ance of a gar­den, not the area where signs warn you of every dan­ger. No, art must do more than con­firm things as they are.]

No grit­ting when it is slippery.