mister Motley online
23 april 2015

Wat is het dap­per dat je op deze leefti­jd met je debu­ut komt. Deze opmerk­ing valt in de eerste minuten van het radio­pro­gram­ma Kun­st­stof waarin Rut­ger Pontzen wordt geïn­ter­viewd over zijn debu­utro­man Nu ik.

Ja, het is dap­per en tegelijk­er­ti­jd is het ook een boek dat alleen geschreven kan wor­den op een zekere leefti­jd’, want de zel­fre­flec­tie waarmee de hoofd­per­soon zichzelf fileert en te kijk zet kan alleen vanu­it een terug­b­lik op rijpe afstand. 

Het is een boek met urgen­tie, auto­bi­ografisch, een exper­i­ment, een red­dings­boei en doden­dans tegelijk’, vol­gens Kun­st­stof. Hele­maal mee eens. 

Tij­dens een vakantie, in het holst van de nacht, omdat hij weer niet kon slapen, schreef Pontzen 300 woor­den op waar­van hij meteen wist, dit is het, zo moet het. De vorm was zijn uit­gangspunt, een relaas dat door en door zou gaan, zon­der hoofdlet­ters en pun­ten. Toch is het is het geen trance of een wild kolk­ende stroom die je meteen meesleurt (ik ben zelfs twee keer aan het boek begonnen voor ik het te pakken had) maar een pre­cies gefor­muleerde opeen­vol­ging van zin­nen die je bin­nen­laat in de gedacht­en van de hoofd­per­soon. De zin­nen die van de ene scene naar de andere slin­geren zijn bedachtza­am in elka­ar gezet en de over­gan­gen geruis­loos, zon­der knip­pen of halen. De zin­nen omcirke­len je ter­wi­jl je verder leest, over het cen­trum van ons kleine famil­i­aire uni­ver­sum’, over het huis dat een burcht is waarbin­nen het gezin het maar met elka­ar te stellen heeft. De benauwd­heid zit in die zin­nen waar geen eind aan komt en waar geen ontsnap­pen aan is, zoals de hoofd­per­soon gevan­gen zit in een fam­i­lie, in het lev­en na die familie.

Het huis dat een burcht is, is door zijn archi­tect-vad­er ont­wor­pen en vol­doet op geen enkele manier aan de min­i­mum voor­waar­den om er com­fort­a­bel te kun­nen wonen. Een mis­lukt huis met veel natu­ursteen en metselwerk. 

Ook een archi­tect van geen belang die als vad­er meer uit dan thuis is kan in al zijn afwezigheid een schaduw wer­pen over het gezin, een donkere vlek die ook na zijn dood aan­wezig bli­jft. De plekken die geen zon kre­gen wor­den door de terug­b­lik met veel humor beschreven en bijgekleurd.

Het huis, de stad, de car­a­van, de fiet­sroute, al die plekken waar het lev­en zich afspeelt wor­den nauwkeurig beschreven met een voor­liefde voor feit­en en namen en vol opsom­min­gen en kleine huiselijke scènes. Lekkende kra­nen, ver­stopte lei­din­gen, de gaskraan, de asbakken. Hoe zijn moed­er de uit­ge­blazen kaarsen voor alle zek­er­heid onder de waterkraan hield.

De jon­gen is als jong­ste kind het huiselijke pub­liek voor de monolo­gen van zijn vad­er, alti­jd maar weer luis­tert hij , onzicht­baar, enkel oren, en tegelijk­er­ti­jd wordt hij gevoed met te grootse verwachtin­gen. Te mid­den van al zijn broers en zusters spreekt de vad­er hem tij­dens het kers­din­er plot­sel­ing toe: en uit jou zal iets groots voortkomen.’

In Nu ik vol­gen we de lange reeks pogin­gen om grip te kri­j­gen op het lev­en nadat deze loden last op zijn schoud­ers is gelegd. In de grandioze zelfspot zit veel humor maar wat grap­pig is ver­drinkt wat mij betre­ft in de tragiek die er doorheen klinkt. Uitein­delijk is het een mee­do­gen­loos ver­haal over de imprint van de fam­i­lie waarin je opgroeit, je hebt het er maar mee te doen, de rest van je lev­en ben je bezig om je uit de kluwen van verwachtin­gen en negeren los te mak­en. Alle­maal hebben we zo’n imprint, en al zijn we niet alti­jd in staat om die te herken­nen, we hebben er wel last van. het inzicht dat wilde er iets gebeuren ik vanaf nul moest begin­nen, zon­der voorbeelden.’ 

Na jaren­lang de oren te zijn geweest voor zijn vad­er is er dan de reële wens, nu ik, het pathetis­che nu ik’, het besef dat ons alle­maal op een moment bekruipt; maar hoe dan? De wens Nu ik is in het boek cynisch ingekaderd door de naïeve hoog­moed van de hoofd­per­soon die naar de kun­sta­cad­e­mie gaat en zich Picas­so voelt. Hij bestudeert diens foto’s en kleedt zich als de grote meester met een korte broek en een fleurig over­hemd. Ondanks zijn teken­tal­ent wordt hij links en rechts inge­haald door jon­gens en meis­jes die veel gedreven­er zijn en hun lev­en geven voor de kunst. 

Het kun­ste­naarschap is geen imi­tatie. Tal­ent wordt over­schat. hoewel afges­tudeerd met lof en goede cijfers, maar zon­der per­soon­lijke dri­jfveer, inhoudelijke aan­drang, een gebrek aan moti­vatie dat ik wel herk­ende als een con­stante in ons gezin.’ Die per­soon­lijke dri­jfveer is nodig om kun­st te kun­nen mak­en die iets in werk­ing zet, of zoals Pontzen het in Kun­st­stof for­muleert, het gaat om kun­st die de din­gen veran­dert in plaats van beves­tigt. De wan­hopige Picas­so imi­tatie die her­metisch in zijn eigen genie gelooft is aan­gri­jpend. Een onu­it­staan­bare jon­gen. Ik lees het als een plei­dooi voor mede­do­gen met alle jon­gens die Picas­so imiteren, alle jon­geren die zich nog uit de nor­men en waar­den van hun oud­ers moeten wur­men en hoog­moed vin­den uit onzekerheid.

De dood van zijn vad­er deelt het lev­en in tweeën in ervoor en erna. Zijn vad­er over­li­jdt als de hoofd­per­soon met vrien­den op vakantie is en niet te bereiken. Op pag­i­na 33 vin­dt het weerzien met zijn plot­sel­ing overleden vad­er plaats, in het uit­vaart­cen­trum. Het grote zware lichaam van de man past amper in de kist. Zijn gezicht glanst door een laag­je lijkvocht’. Het bericht van de dood van zijn vad­er wordt hem inge­fluis­terd door een meis­je dat mee was op reis, door de mond die hij zo graag had willen kussen. Voor de bood­schap in zijn oor wordt gefluis­terd komt eerst die mond lang en vol ver­lan­gen aan bod. 

Nadat alle ambitie als regen in het zand is wegge­zo­gen, na een burnt out, te mid­den van slapeloosheid en beschei­den­heid komt dan deze roman die in een klap ook wraak neemt op het moeizame lev­en waarin hij maar tot niets komt. Een roman waar Pontzen vijf jaar aan werk­te, iedere dag, iedere ocht­end, met ijz­eren dis­ci­pline, omdat hij dit keer besloten had dat het kon. De vorm van de lange zin kwam bij hem op na een inter­view met Damien Hirst, die zich als erf­ge­naam van grote schilders pre­sen­teerde door een peper­du­ur werk van Fran­cis Bacon tegen­over zijn eigen slechte schilder­w­erk­je te hangen. De woede die Rut­ger Pontzen voelde wilde hij in een lange zin in een recen­sie opschri­jven. Het is er niet van gekomen, burnt out. Maar de lange oneindi­ge zin bleef op hem wacht­en voor dit boek. De woede heeft plaats­ge­maakt voor sym­pa­thieke zelfspot. Het lev­en dat dan toch echt is begonnen, zon­der de fam­i­lie en tegelijk met en over de fam­i­lie. Het boek is opge­dra­gen aan zijn vrien­den (Voor mijn vrien­den) de zelfgekozen fam­i­lie waarbin­nen het beter toeven is.

* inter­view Radio Kun­st­stof door Petra Possel