Pas­sang Tob­gay is de eerste en enige heden­daagse kun­ste­naar afkom­stig uit Buthan, het mys­terieuze land van de draak waar men tot op de dag van van­daag met extreem hoge pri­jzen toeris­ten buiten de gren­zen probeert te houden. Men wil er de eeuwe­noude cul­tu­ur en het land­schap bescher­men. Inter­net is er pas sinds 1999, mobiele tele­foons sinds 2003 en dat kwam er niet van harte. De oude kon­ing maande het volk voorzichtig en selec­tief te zijn.
Wij hebben al die vernieuwin­gen in een keer in ons lev­en gekre­gen, alsof je met een tijd­ma­chine vanu­it de 18e eeuw, de 21e eeuw wordt ingeschoten’, zegt Tob­gay. Hij groei­de op in een klein geï­soleerd dor­p­je op het plat­te­land. Zijn fam­i­lie ver­bouwde mais, rijst en groen­ten op de velden. Het lev­en was door­drenkt met religie: men bidt iedere dag, brengt offers en vol­gt de rit­ue­len. Alle dor­pelin­gen waren boed­dhist en over­al werd je omringd door kleur­rijke sym­bol­en en in ieder huis stond een altaar. Het tantrisch boed­dhisme is dan ook de staats­gods­di­enst van Bhutan. Zon­der han­dreik­ing van buiten bloei­de in het hart van Tob­gay het ver­lan­gen om kun­ste­naar te wor­den.
Ik herin­ner me niet anders dan dat ik wilde teke­nen en schilderen, ik droeg dit in me. Als ik tek­ende op muren en schilderde op wat voorhan­den was, dan was ik gelukkig. Ik had nog geen ideeën over vorm, of exper­i­ment. Pure joy. Het was een natu­urlijke drang, en het bleek onver­mi­jdelijk om de kun­st te gaan onderzoeken.’

Als 18 jarige besloot Tob­gay in de hoofd­stad een oplei­d­ing te vol­gen aan de Bhutaanse kun­sta­cad­e­mie. Zes jaar lang werk­te hij daar op de afdelin­gen van sculp­tu­ur en schilderen. Hij leerde er vol­gens de religieuze tra­di­ties fig­uren en patro­nen schilderen. In het boed­dhisme kent men vele betekenisvolle sym­bol­en die onveran­derd moeten bli­jven. De beteke­nis ligt vast en het gaat om steeds dezelfde fig­uren in een­zelfde com­posi­tie, alleen de kleur mag soms anders. Alles her­haalt zich ein­de­loos. Tob­gay miste de ruimte om zichzelf uit te drukken. Dit veran­derde toen zijn vriend Kama na een acad­e­mies­tudie in Lon­den terug kwam naar Bhutan. Hij opperde het idee om een eigen ruimte te ope­nen en Tob­gay was een van de found­ing mem­bers van VAST, een col­lec­tief, dat via exper­i­ment tot nieuwe vor­men wilde komen. Daar ont­moette hij weer andere kun­ste­naars met ken­nis van de west­erse kun­st en hij leerde van hen. In Bhutan was het tot dan toe lastig om aan infor­matie over heden­daagse kun­st te komen, geen boeken, geen tijd­schriften. Via VAST kwa­men kleine infor­matie­stromen op gang.

Kama zag mijn poten­tieel en hij stim­uleerde me om naar Europa te gaan. Ik studeerde in 2006 af en ging les­geven aan de school om geld te sparen. In 2009 vertrok ik. Via VAST had ik Ned­er­lan­ders leren ken­nen die in Bhutan werkza­am waren, zij hielpen me op weg. Ik was op zoek naar een kun­sta­cad­e­mie en dat werd de Rietveld.’

Mijn ein­dex­a­m­en werk gaat over iets wat ik in mijn jeugd heb gedaan en waar ik veel schaamte over voel. Met mijn vrien­den maak­te ik met pijl en boog jacht op herten. Ik was onwe­tend, nieuws­gierig en had nog weinig ken­nis over het lev­en. Mij was wel over de dood verteld maar ik kon het niet voe­len, en wilde het meemak­en; ervaren wat dood is. Maar in het boed­dhisme is het ver­bo­den om anderen pijn te doen of te doden Het geloof accepteert geen jacht. In ons dorp was vlees zo goed als ver­ban­nen. Soms eet men wel vlees, maar bijvoor­beeld als een dier in het rav­i­jn was gevallen. Als je echt vlees wilde eten, moest je de grens naar India over­gaan, dat is 1 dag reizen.’ 

Als onderdeel van de cul­tu­ur leerde ik als kind met pijl en boog om te gaan. Met een groep jon­gens trokken we er stiekem op uit, aan het eind van de zater­dagocht­en­dles, als we in de tuinen mocht­en werken. We leer­den onszelf om vergif te mak­en voor op de pijlen. We waren goed in schi­eten en we waren zo opge­won­den om in plaats van een schi­etschi­jf op iets lev­ends te jagen.
Ik schoot 2 herten.I feel very sorry.
Ik droeg mijn werk op aan dit inci­dent, als boed­dhist had­den we echt alle gren­zen over­schre­den. Je neemt iemands lev­en af. Ik kan me nu ook niet meer voorstellen dat ik dat heb gedaan, vanu­it mijn huidi­ge per­spec­tief is dat ondenkbaar. De grote zand­sculp­tu­ur op de vlo­er gaat terug naar dit inci­dent: Per­fect bal­ance of immi­nence and tran­scen­dence. Het werken aan de sculp­tu­ur was een med­i­tatief pro­ces, ik werk­te heel rustig en maak­te gebruik van alle herin­ner­in­gen die naar boven kwa­men. Tij­dens het jagen, ren je hard door het bos, echt hard om het dier te kun­nen rak­en, en het bos schi­et als een witte blur aan je voor­bij. Het land­schap lost op, kleur­loos, alles trekt samen in een witte waas. Dat is wat ik wil uit­drukken met het grijs/​witte zand, een ongri­jp­baar beeld. Er is ook sprake van een land­schap. Ik heb pig­menten toegevoegd, om diepte te creëren. In onze tra­di­tie is wit een posi­tief teken. Als je iemand in je huis ver­welkomt geef je hem een witte sjaal.’

We prat­en over de chris­telijke gods­di­enst waarin schuld, boete en vergev­ing een rol spe­len. Maar in Bhutan ken­nen ze het woord schuld niet’, vertelt Tob­gay. Als je iemand pijn doet, zal dat in je vol­gende lev­en terugkomen. Je kunt je verleden als het ware recon­strueren door te kijken naar het lev­en dat je nu leidt.’