Mister Motley #31 De Roes

Nie­mand heeft grip op de roes van de liefde, die je als een ter­ror­ist over­valt om je te kneve­len en mee te voeren naar zoete oor­den. In deze onder­dom­pel­ing wis­se­len de pijn van het ver­lan­gen en het totale geni­eten elka­ar af. Een grote liefde kan werken als een kan­telpunt, als een ervar­ing die de wereld voor­goed trans­formeert. Tegen­over me zit Fem­my Otten en we prat­en naar aan­lei­d­ing van haar recente instal­latie (New Myth for New Fam­i­ly, 2011) op de Rijk­sacad­e­mie waarin de liefde vibreerde en tri­om­feerde, en de toeschouw­er ver­legen werd van al die blikken ron­dom hem. Tussen ons in ligt een boek van Pierre Klos­sows­ki op tafel, een boek vol erotiek en voyeurisme. In de kleur­pot­lood­tekenin­gen van Klos­sows­ki komt iets klassieks samen met iets tijdelijks en ook de geweld­dadi­ge kant van de liefde zien we terug in het werk, soms zelfs let­ter­lijk zoals in de foto’s van het vast­binden van zijn vrouw Denise.
Fem­my Otten vertelt over het moment waarop ze haar eerste reliëf maak­te, kon mak­en, na een heel intense liefdeser­var­ing. Na een sta­biele en pret­tige relatie van zeven jaar kreeg ik een ongek­end heftige romance. Er is toen iets bij me openges­la­gen wat niet meer is wegge­gaan, ter­wi­jl er ook iets kapot is gemaakt. Niet eerder wist ik dat je zo extreem kunt ver­lan­gen. Die over­gave, je echt lat­en gaan, dat bracht deze liefde met zich mee. Om er na afloop weer van los te komen heb ik zijn ver­haal opgetek­end, alsof hij het schri­jft, ik ben hem, en ik heb er een reliëf over gemaakt. Daarmee had deze ervar­ing z’n plek en kon ik weer verder. Die per­spec­tiefwis­sel­ing ben ik bli­jven gebruiken, iedere keer als ik een werk maak schri­jf ik vanu­it het per­son­age dat de aan­lei­d­ing is voor een reliëf. Het geeft me een vreemd soort vrijheid.’

Ergens in het boek over Pierre Klos­sows­ki kom ik de zin tegen Then I mar­ried Denise very quick­ly. Denise rep­re­sent­ed real­i­ty while I was meta­phys­i­cal.’ De realiteit van het lichaam omar­mde zijn geest en voerde hem mee. Dat is wat de liefde doet.
In de instal­latie draagt een vrouw in hal­fre­liëf op de muur een medail­lon met het portret van haar geliefde dicht tegen zich aan. Het is een real­is­tisch portret, hij draagt zelfs een bril. Boven haar hoofd zweeft een halo in ver­schil­lende lichte kleuren. Haar wang is een beet­je geschaafd. Haar lijf is als in een vreemd bebloemd korset geperst en haar han­den bun­ge­len onhandig naar bene­den. Tegen­over het hal­fre­liëf staan de twee gelief­den op een berg met aardse attribut­en als een tas, een blauwe broek en een flesje bier. Twee A’s.
Ik was zo in de ban van de liefde dat ik niet anders kon dan daar een werk over mak­en. Maar wie bez­it nou wie, bez­it hij haar amulet of omge­keerd? Met de pijlen, de halo, is het bij­na een heiligverk­lar­ing van de liefde. Ik maak wel zijn portret maar in mijn gevoel gaat het over alle liefdes waar ik afscheid van heb moeten nemen. Ter­wi­jl ik mid­den in de roes van de liefde zit, loopt het vreemd genoeg toch vooruit op het einde.’
Klos­sows­ki spreekt ergens over een haperend moment, een aarze­lend moment waar­bij de hor­t­ende gebaren de indruk geven van onbek­ende kracht­en bezeten te zijn. De vreemde han­den in de instal­latie van Fem­my lijken de direc­theid van de gezicht­suit­drukking tegen te spreken, iets weg te wuiv­en, hulpeloosheid. Of de gelaat­suit­drukking beves­tigt wat de han­den afwi­jzen, afkeuren of ontken­nen.
Voor­ma­lig schri­jver Klos­sows­ki sprak over zijn tekenin­gen als de kun­st van doof­s­tom­men die schilders zijn’. Staande in de instal­latie van Fem­my Otten waait die stilte om je heen. Het is vooral de stilte van haar ervarin­gen die in deze instal­latie aan­wezig is en die je als toeschouw­er in de lucht met je vingers kan aan­rak­en. Een gecon­denseerd moment dat alles wat voorafging samen­vat en vooruit­loopt op de blikken van de kijk­er. De toeschouw­er zit gevan­gen tussen de blikken, opges­loten en buitengesloten.

Fem­my Otten vertelt over hoe ze in de zomer samen met haar vriend een fiet­stocht door Ital­ië maak­te, als een religieuze bede­vaart langs de muurschilderin­gen uit de vroege renais­sance. Hoe haar geliefde in schoonheid groei­de door het fiet­sen, bru­in­er, gespierder, en zij zichzelf rood en zwe­tend erachter­aan zag komen. De liefde heeft het over­leefd. De fresco’s van Fra Angeli­co en Piero del­la Francesca waren opwekkend als zoete hon­ing.
Fem­my Otten: De Madon­na del Par­to van Piero del­la Francesca in de kerk waar zijn moed­er begraven ligt, is vrij van sen­ti­ment, pure schilderkun­st. Zo ontroerend. Toen ik een fres­co van Fra Angeli­co zag moest ik aan Hen­ry Darg­er denken, die mate van detail­ler­ing herken ik heel erg, hij is zo op de vierkante mil­lime­ter bezig, daaruit spreekt een eige­naardi­ge devotie, een bij­na autis­tis­che bevlo­gen­heid. Ik herken dat, dat is waar ik alti­jd naar op zoek ben, korte momenten dat je zek­er weet dat het hele­maal klopt, dat het goed komt in je werk. Een bestemd gevoel. Bij het uitvo­eren ben ik heel langza­am aan het zoeken naar die pre­cieze vorm. Totale toewi­jd­ing, daar gaat het ook om. Heeft met ver­getel­heid te mak­en, die roes waar­bij je in een soort hyp­no­tis­erende toe­s­tand terechtkomt. Een roes in alle stilte en con­cen­tratie.’
Het­zelfde overkomt me wel eens als ik een con­cert beluis­ter. Tij­dens een con­cert van een stuk van Schu­bert leek mijn lichaam te groeien, de lede­mat­en voelden heel lang met grote warme voeten en han­den aan het verre uiteinde. Dat je lichaam zich zo anders tot jezelf ver­houdt, ook dat is een roes. Dat kan je ook gebeuren als je een heel fijne mas­sage kri­jgt van iemand, maar het is veel intenser als het vanu­it jezelf opkomt, veel grootser.’

Op de exposi­tie in Kun­stv­erenig­ing Diepen­heim zag ik haar de laat­ste hand leggen aan een reliëf, ze zette een koptele­foon op om zich af te zon­deren en in uiter­ste con­cen­tratie maak­te ze de schilder­ing met een paar streken verf af. Werken, ja, dat is een geweldige roes. Helaas kan ik dat niet alti­jd bereiken; soms lum­mel ik de hele dag rond op mijn ate­lier om dan om een uur of elf s avonds twintig minuten te kun­nen werken. Daar heb ik dan die hele dag voor nodig. Dat maakt het soms heel frus­tr­erend, dat maakt dat kun­st veel tijd nodig heeft. Ik kan het pro­ces wel ver­snellen door gewoon iets te gaan teke­nen of te mak­en, dan komt het op gang, en ja, dan is het een med­i­tatie.’
Fran­cis Alÿs vin­dt die roes door te wan­de­len, door dat repeti­tieve. Het ritme van de voet­stap­pen maakt dat je onderdeel wordt van een grot­er geheel. Ieder heeft zo zijn eigen rit­ue­len om in een roes te rak­en.’
Het is een spec­i­fieke schoonheid die mij in zijn grip heeft. Ik kan er niet hele­maal de vinger op leggen maar ik word er wel heel gelukkig van. Dat kan gewoon in de trein gebeuren, een jong meis­je dat me obsedeert door haar schoonheid, daar geni­et ik van, dat is super­span­nend, het avon­tu­ur van het kijken. Dat wil ik zo graag vasthouden. Dat gevoel dat iets zo makke­lijk kan verd­wi­j­nen, kan ik slecht verdragen.’

Mijn werk gaat alti­jd over mensen die heel dicht bij me staan maar ook dan heb ik dat heel spec­i­fieke gevoel voor schoonheid. Zo gebruik ik vaak het gezicht van mijn jong­ste zus­je want zij heeft die spec­i­fieke, magis­che schoonheid waar ik naar op zoek ben. Het is alti­jd heel duidelijk geweest wat ik mooi vond, het archaïsche, de sim­pele, krachtige vor­men, vrij van emoties. Maar het is meer dan dat, iets oers, iets heel ouds, dat geen ver­haal vertelt maar visueel is en een sub­li­matie.’
Als 13-jarige liep Fem­my met haar moed­er het Nation­aal Arche­ol­o­gisch Muse­um in Athene bin­nen en zag daar de wagen­men­ner van Del­phi, ze begon te huilen. Een sup­poost nam haar bij de hand en ze mocht over het hek­je heen klim­men om zijn voet te aaien. Dat beeld aan­rak­en leek bij­na een sek­suele ervar­ing, zo sterk en alle­som­vat­tend.’ De wagen­men­ner, afkom­stig van het heilig­dom van Apol­lo te Del­phi (470 v. Chr) is een statig beeld van 1 meter 80 in brons. Een lange man wiens zware gewaad in plooien naar bene­den valt. Een open blik, in kleur ingelegde ogen, iets geopende mond. Een ervar­ing die de wereld alvast een beet­je deed kantelen.