Ook deze ocht­end strek ik mijn wat stramme eenen­tachtig­jarige benen beet­je bij beet­je uit, ik loop naar buiten, leg een deken neer waar ik voorzichtig op ga liggen en kijk naar de wolken. Als het regent dan doe ik de deur van de schu­ur open en leg mijn hoofd op de drem­pel waar­door mijn haren net een beet­je nat wor­den maar ik toch de wolken kan zien. Sinds mijn man is overleden kijk ik het lief­st omhoog. Ik tel de wolken, als er bin­nen twintig minuten vijf echte wat­ten­bollen voor­bij dri­jven dan kijkt hij naar mij. Acht lange dunne sliert­wolken mag ook. Wolken tellen valt niet mee, soms is de een nauwelijks te onder­schei­den van de ander. En op som­mige dagen is er een gri­jze nev­el die de hemel tot een groot vlak kleurt. Dan is hij me even ver­geten. Mijn man ligt onder de grond, toch zoek ik hem in de wolken.

Ik weet niet zo goed wat ik met mijn lev­en aan moet. Mijn spir­ituele vriendin gaf me een bon voor een gratis con­sult tenen lezen’. Zouden je tenen ook lev­ensli­j­nen ken­nen, hebben schim­mel­nagels en eelt­knobbels een beteke­nis? Ik maak een afspraak voor maandagocht­end half 11. Mijn elek­trische fiets par­keer ik behoedza­am in het ste­nen voor­tu­in­t­je van het huis waar tulen gordi­j­nen vol zon­nen voor de ramen hangen. Een vrouw, jong nog, met te donker haar doet open en laat me bin­nen. Ze gaat koffie voor me mak­en. De kleine ruimte staat vol zwarte spullen, een skai bank, een plat tele­visi­escherm en een com­put­er met daar­naast een zwarte print­er. Het ruikt naar oude sigaret­ten­rook, zoals in hotelka­mers waar de geur niet meer weg te lucht­en is. De kamer wordt verder beheerst door een muurschilder­ing van een uitzicht op zee met aan weer­sz­i­j­den klassieke zuilen. Het knal­blauwe water botst in een kaarsrechte harde lijn tegen de ijle lucht. Ze serveert water in een glas op een groene voet en op de koffie dri­jft een vel.

Ter­wi­jl ze op een laag kruk­je recht voor me zit kijkt ze vol aan­dacht naar mijn voeten die nog nagloeien van een te heet voeten­bad. Mooie voeten, ja prachtige voeten. Gevoel intu­itie, cre­ativiteit, alles is in bal­ans. Je zult een pret­tig lev­en hebben.’ Lange tenen duiden op een brede belang­stelling. Tenen zijn zen­ders en ont­vangers, en die van mij staan lekker open de wereld in. Zon­der mijn voeten ook maar aan te rak­en leest ze mijn waarheid uit de stand van mijn tenen. Mijn tenen­fluis­ter­aar raadt me wel aan om tij­dens tele­foonge­sprekken te gaan staan zodat mijn grote teen beter kan aar­den, die heeft de neig­ing iets van de grond af te wippen.‘

Waarom zijn mijn tenen niet gekromd en naar de aarde gericht, naar de zwarte vette klei waarin de wor­men aan mijn man peuze­len. Dan zou ik met mijn per­fecte zen­der voeten een bood­schap de grond ins­turen. Maar goed, ik sta er dus beter voor dan ik besef.

Ik besluit haar advies op te vol­gen en een tijd­je naar het noor­den te vertrekken. Via de VVV gids vind ik een adres in Olde­boarne waar ik in een ver­bouwd schu­urt­je achter het huis terecht kan. Elba, heet het, oord voor ban­nelin­gen, ongewen­ste indi­viduen. Ik vertrek.

Het grenen houten huis­je is licht en ruim. Er staan kristallen om de lucht te zuiv­eren en de wan­den hangen vol met afbeeldin­gen van dolfi­j­nen. De vrouw, de ex, van de man die me de ruimte ver­hu­urt hield hier prak­tijk, ther­a­pie vanu­it het con­tact met dolfi­j­nen. Mid­den in Fries­land?’ Ja, dat kan, ze zou je er veel over kun­nen vertellen’ maar ze is weg, ging de zin in zijn gedacht­en verder. Fries­land is het een­za­me­man­nen­land, zoals Ams­ter­dam de ver­laten­vrouwen­stad is. In het huis kom ik over­al brief­jes tegen over loslat­en en dat zor­gen iets anders is dan ste­unen, dat we dat vooral niet door elka­ar moeten halen. Het maakt me tri­est dat iets voor een ander doen zo gefileerd moet worden.

Van­daag een sms van Voda­fone, mijn reken­ing staat klaar.

Als ik aan tafel zit kijk ik uit over de wei­lan­den en iedere avond straalt de zon de lucht rood en geel, overdag is de lucht fel­blauw, dat het wolken tellen verge­makke­lijkt. Om de tijd tege­moet te komen fiets ik door het land­schap met zijn streep in de verte. Hier in het wei­dse, het onmetelijke boven onze hoof­den, trekken de wolken zich terug naar de ran­den van de hemel, ze rak­en met hun wazige rand­jes bij­na de aarde aan. Ik fiets en verd­waal voort­durend. De Friezen lev­en met het land­schap, ze mak­en er geen kaart van in hun hoofd, ontel­bare keren dat ik de weg vroeg keken ze me ver­bi­js­terd aan. Ja hoe zal ik dat nu eens uit­leggen. Maar gelukkig hou ik van dwalen.

De huizen hier het­en Bankroet, De laat­ste Stu­iver, Buiten­verwacht­ing en dan onverwacht Amor vidic­it omnia. Liefde over­wint alles. Kerk­torens pieken in het land­schap. Ieder dorp heeft zijn eigen kleine kerk­hof omringd door een haag. Ik zet mijn fiets tegen het hek, loop wat rond en lees de namen op de smet­teloos schoonge­wassen ste­nen. Geen mos, geen aanslag. Zo schoon als het boven de grond is, zo rom­melig moet het er bene­den aan toe gaan. Een man harkt de steen­t­jes van het gras. Hij draagt een wit papieren over­al die vanaf zijn mid­den afge­stroopt naar bene­den hangt. Hal­lo.’ Douwe laat me de mol­len­gan­gen zien en de plekken waar hij de vallen moet zetten. Met hun tun­nels graven ze de ste­nen los. Af en toe ruimen we een graf. De been­deren bewaren we in dat schu­urt­je, maar als we een schedel tegenkomen begraven we die weer opnieuw, maar dan aan de voetenkant.’ Verder spuit hij het Lev­erkruid en Kat­tes­taart met een mengsel van zuur en zeep­sop. Lev­erkruid is een soort vet­plan­t­je, dat woek­ert voort als je er niets aan doet. En hoewel kat­ten­staart onmis­baar is voor de kat­ten­staart­dikpoot­bij hebben we m hier toch liev­er niet. Tot ziens’, zeg ik. En trap tegen de wind in alti­jd op weg naar de ein­der. Het ultieme schilder­ij is als de hori­zon, die komt nooit dicht­bij. Miss­chien is het een illusie.’ Het miss­chien’ van deze zin van Willem van Althuis houdt me bezig.

In Franek­er zie ik het won­der van een in rin­gen geza­agd pla­fond, even blauw als de lucht buiten, dat het plan­eten­s­telsel exact weergeeft. Ama­teur ster­renkundi­ge Eise Eisin­ga wilde zijn tijdgenoten lat­en zien dat de wereld niet zou ver­gaan, de dom­i­nee voor­spelde dat de aarde uit zijn baan zou schi­eten en in de zon zou wor­den gezo­gen. Hij maak­te deze bewe­gende ster­ren­hemel die nog steeds wordt aange­dreven door het mech­a­nisme dat met tien­duizend spijk­ers in de vlo­er van zijn zold­er is getimmerd.

Hemel is een vreemd veelom­vat­tend woord, het onstof­fe­lijke van het eeuwige verbli­jf en dat wat we s’ avonds boven onze hoof­den zien ontstaan, het donker met z’n ster­ren en plan­eten, of de nevel­slierten en de wolken in het oneindi­ge blauw. De wolken, zo staat in de Bij­bel, zijn het stof van Gods voeten’. God blaast zijn adem over ons heen maar van­daag lijkt het of hij har­ing heeft gegeten. Het weer slaat om. De lucht trekt donker weg, krimpt ineen, komt lager boven onze hoof­den te hangen. De zie­len die zich verza­me­len in de wolken boven Fries­land, ze lat­en zich een voor een langza­am naar bene­den gli­j­den, drup voor drup. Ik ga buiten in het gras liggen en vang ze alle­maal op.

Wolkom’, klinkt een stem vanachter de heg. Wil je bin­nen komen? Koffie? Wolken en koffie, ja graag. Aan de wit ges­tuuk­te muren hangen ron­dom aan spijk­ers stuk­jes touw, wol, jute, leren vet­ers in alle kleuren en mate­ri­alen en ver­schil­lende lengten. Met de hand is er steeds een datum naast geschreven. Op de grond liggen grote klossen draad, touw en wol. Verder is het leeg en kaal, tegen het raam staat een groot bureau van­waar je over de groene wei­den uitk­ijkt. Op de muur ernaast hangt een grote kaart van de provin­cie Fries­land vol met spelden, verder nog wat post its met vage berekenin­gen. Willem is Fries, geoloog, kun­ste­naar, docent en liefheb­ber van suiker­brood. Hij is bezeten van de hori­zon. In Fries­land ontrolt het land­schap zich aan alle kan­ten voor je voeten uit, er is geen ontkomen aan. De hori­zon is alti­jd aan­wezig. Dus stop ik steeds een stuk­je touw in mijn broekzak, een die past bij m’n gemoed, dik, dun, gek­leurd, vlas­sig touw of vis­draad, of zelfs een ijz­er­draad­je. Dan kies ik een afs­tand in kilo­me­ters, door een getal te prikken tussen nul en tachtig — de max­i­male afs­tand van hier naar de uiter­ste grens van de provin­cie — en bepaal een win­dricht­ing met een draaiend pijlt­je. Dan ga ik op pad met een kom­pas, en dat stuk­je touw en probeer zo dicht mogelijk bij die plek te komen. Een­maal daar strek ik mijn armen en leg ik dat stuk­je draad pre­cies op de hori­zon. Dat stuk­je tussen mijn armen is te bevat­ten, even heb ik de hori­zon op de menselijke maat, een moment van con­tact. Het touwt­je trekt een streep tussen boven en bene­den, een zin­derende streep want zelden is het draad­je strak en stil. En dan, soms, even, besef ik het onmetelijke, het alle­som­vat­tende. Toch is het moment van zoeken net zo mooi, in gedacht­en houd ik dan het touwt­je al voor de hori­zon. Eigen­lijk is het een gebaar van niets maar het pakt je als je er een­maal mee begonnen bent. Mijn manier van kijken is er door veran­derd, mijn ogen speuren voort­durend de hori­zon af, iets erboven, iets daaron­der. Het zin­deren van de hori­zon, daar gaat het om. Willem pakt een oran­je gek­leurd stuk­je touw van een spijk­er en geeft het me, ik stop het in mijn broekzak. Dank zij het land­schap zijn wij Friezen van die eigen­heimers, het wei­dse geeft rust, je hebt de mensen min­der nodig.’

Ja, ik ben ook meer op mezelf ter­wi­jl ik met opgetrokken schoud­ers tegen de dag aan­duw, spikkels van tevre­den­heid doe­men op. Mijn klein­dochter belt me, Hoe is het met oma van­daag?’, dan ver­tel ik haar over mijn ont­moet­ing met de wolken. Over de ont­moet­ing met de buur­man ver­tel ik niets.

Die avond zet ik een tafelt­je buiten en teken een wolk. Ook Goethe hield van de wolken. Tij­dens zijn reis naar Ital­ië (van 1816 tot 1817) noteert hij zijn indrukken nauwkeurig en obsessief om ze niet te ver­geten en om erover te ver­halen. Hij verontschuldigt zich wan­neer er alweer van lucht en wolken sprake was.’ Aan het eind van zijn reis beseft Goethe dat hij uitein­delijk toch onder­weg is voor zichzelf, om een beter mens te wor­den. Keine Kun­st ist’s, alt zu wer­den; es ist Kun­st, es zu ertra­gen. Het stuk­je touw spint tevre­den in mijn broekzak, van­daag nam ik de maat van de horizon.

Tegen­over het onbe­grens­de van de dag waar de wind mijn hoofd leeg waait duis­tert de nacht, het donker dat door spleten en kieren naar bin­nen kruipt en de kamer vult. Het donker maakt me bang, het dringt zich aan me op en omhult me als een helm die klemt. Mijn gedacht­en moeten bin­nen bli­jven. ‘‘s Nachts zie ik veel visioe­nen van mooie schilder­i­jen zodat er niet veel van slapen komt.’ schreef van Althuis. Ook ik kan niet slapen. Tij­dens de nacht her­leef ik het verleden en dat maakt me gelukkig maar ik zou toch ook best willen slapen. Vijf dagen na mijn ont­moet­ing met Willem ben ik na een rom­melige nacht vroeg wakker. Buiten wankelt de nacht. Op een stoel kijk ik uit over de wei­lan­den, alles is in een gri­jze mist weggeza­kt, met mijn hand kan ik de hori­zon bij­na aan­rak­en. De bomen, de huizen, de toren­spits zijn opgelost in nev­el, boven en bene­den zijn niet meer geschei­den. De wolken zakken naar bene­den om het land te betas­ten. Ze omhelzen elka­ar, de hemel en de aarde. Het witachtige gri­js maakt alles gelijk en brengt de wereld naar me toe die ook oneindig verder gaat, een groot besef don­dert naar bene­den, dat het goochel­spel van het lev­en gelijk is aan de illusie van een schilder­ij, de waarheid over de waarheid is alti­jd afwezig. De nev­el in het land­schap, die de ran­den doen oplossen en alles naar elka­ar toe trekt legt de wereld stil in volkomen rust. Ik bli­jf zit­ten tot de zon opkomt en de nev­el vertrekt. Wel­terusten lieve man.

Het boek­je werd vor­mgegeven door Roos­je Klap.