Screenshot 2021 10 01 At 20 09 25

Alex de Vries wilde schri­jven. Wie zijn bib­li­ografie bek­ijkt ziet een werke­lijk oneindi­ge lijst aan tek­sten en artike­len, secu­ur geïn­ven­tariseerd en met intrigerende titels als Er is over­al begrip voor, maar we begri­jpen niets (Soheila Najand over de noodza­ak van sociale esthet­i­ca 2002), Neben is neven is nef­fens (Schaal­loze tekenin­gen van Marten Hen­driks) of Balse­men wat ver­loren gaat. Titels die me nieuws­gierig mak­en. Ook zijn veelz­i­jdigheid wordt dan duidelijk; ik zie rap­porten als Ken­nis­del­ing is ken­nis ver­menigvuldig­ing en tek­sten over mode en nieuwe media en the­ater.

Om Alex de Vries als per­soon te beschri­jven kom ik op ter­men als mild’, open-mind­ed’, loy­aal’ en trouw’. Als hij een­maal bevriend is met een kun­ste­naar of geïn­ter­esseerd is ger­aakt in het werk, dan bli­jft hij hem of haar vol­gen. Zijn allereer­ste inter­esse gaat uit naar de mak­er, en wat er dan ook uit springt zijn de vele kun­ste­naars­ge­sprekken. We voeren een gesprek over zijn bij­zon­dere betrokken­heid met kun­st en kun­ste­naars, en uit­er­aard de eerste jaren van Metrop­o­lis M.



—Hanne Hage­naarsAlex, je ben een van de medeo­prichters van Metrop­o­lis M, kun je de ontstaans­geschiede­nis van het blad voor ons uit de doeken doen?

—Alex de Vries Het is dit jaar 45 jaar gele­den dat ik kun­st­geschiede­nis ging stud­eren aan de uni­ver­siteit van Utrecht. Dat was in 1976 en eerlijk gezegd wist ik niet waar ik aan begon, want ik wilde vooral schri­jven. Medestu­den­ten Arjen Kok en Rob Smol­ders waren zich gaan bemoeien met het uni­ver­siteits­blad van het kun­sthis­torisch insti­tu­ut: een ges­ten­cild kran­t­je dat vier­maal per jaar uitk­wam en waarin pro­fes­soren en stu­den­ten ver­slag van lopende zak­en en hun onder­zoek deden, een beet­je een vere­delde schoolkrant. Ik had vanaf het eerste jaar dat ik studeerde al de ambitie om te pub­liceren en leverde bij het blad tek­sten in, zoals een ver­slag van een excur­sie naar Berli­jn of naar Flo­rence waarin ik vertelde wat ik zoal zag en meemaak­te. Arjen en Rob wilden dat insti­tu­uts­blad omvor­men tot een zelf­s­tandig kun­st­ti­jd­schrift en omdat ik de enige was die zelf­s­tandig kopij aan­leverde belden ze mij op of ik met hen de redac­tie wilde vor­men. Ons stond een blad voor heden­daagse kun­st voor ogen: iets wat aan de uni­ver­siteit niet echt een promi­nente plaats in nam. Het acad­emisch jaar 1978 – 1979, toen ieder num­mer nog een andere titel had, geldt in het alge­meen als de nulde jaar­gang van Metrop­o­lis M.’

—Hanne Hagenaars:En hoe pak­ten jul­lie die pro­fes­sion­alis­er­ing aan?

—Alex de Vries‘ Wij wis­ten niets van tijd­schrift mak­en en we deden alles zelf, heel prim­i­tief. We had­den een elek­trische IBM type­writer waarop drie mogelijkhe­den zat­en: regular,italic en bold. Dus als je iets cur­sief wilde typen moest je iedere keer het bol­let­je ver­wis­se­len. En typex om fouten wit weg te lakken was onmis­baar. De tekst werd in stro­ken door ons getikt en die stro­ken knipten we uit en plak­ten we in het ontwerp van Arjen en dat werd ver­vol­gens omgezet naar Off­set en door Arjen zelf gedrukt bij Pres­sa Tra­jecti­na, een stu­den­ten­drukker­ij. Arjen maak­te ook de gezeef­druk­te omsla­gen en de ontwer­pen voor de door ons met de hand betek­ende plas­tic zak­jes waar we de mag­a­zines in ver­zon­den. Dat alles in een oplage van 300.Rob had de organ­isatie in han­den en we ver­gader­den over wat erin moest en wie we daar­voor zouden vra­gen. We zat­en in een jaar met veel ambitie: Sjarel Ex, Els Hoek, Nico­lette Gast, Peter de Ruiter waren jaargenoten, alle­maal mensen die graag over hun onder­zoek wilden pub­liceren. Carel Blotkamp ver­zorgde een werk­groep over de begin­jaren van De Sti­jl, en deelon­der­zoeken wer­den tot artike­len omgew­erkt en pub­lieksvrien­delijk geredi­geerd. Het aan­tal medew­erk­ers brei­d­de zich uit. Peter Mar­i­jnis­sen was onze cor­re­spon­dent uit New York maar hij woonde gewoon in Dor­drecht, een fic­tieve reporter die zich oriën­teerde op New York.

- Alex de Vries Ons streven was om lit­erair te schri­jven, zodat niet alleen het onder­w­erp van belang was maar ook de sti­jl die je hanteerde. Een nadeel was dat we in Utrecht wat geï­soleerd waren ten opzichte van wat er in de heden­daagse kunst­wereld gebeurde; dat speelde zich toch af in Ams­ter­dam. Arjen ver­huis­de samen met Alied Otte­vanger naar Ams­ter­dam en zij kre­gen aansluit­ing bij kun­ste­naarsini­ti­atieven als W139 en Aor­ta. Zo ontstond er de mogelijkheid om de actu­aliteit nauwgezet te vol­gen en daar ver­slag van te doen. Alied kwam bij René Daniels en Mar­lene Dumas over de vlo­er en pub­liceerde erover. Tij­dens de eerste twee jaar­gan­gen werk­ten we echt als een col­lec­tief en waren we zoek­ende. Vanaf de derde jaar­gang met Alied als hoof­dredac­teur kreeg het tijd­schrift een focus. In die tijd ben ik gerenom­meerde kun­ste­naars gaan inter­viewen. Drie grote inter­views met Lucassen, Peter Struy­ck­en en Woody van Amen. Ik werk­te samen met Eve­line Ver­meulen die het kun­st­the­o­retisch vooron­der­zoek ver­richtte en uit­zocht wat hun achter­grond was en hoe we dat werk kon­den plaat­sen. Dan gin­gen we er samen heen en voerde ik het gesprek en voed­de Eve­line mij met aller­lei informatie.’

—Hanne Hage­naars Kre­gen jul­lie ook ste­un van de uni­ver­siteit?

—Alex de Vries De eerste jaar­gang kre­gen we het bud­get van het insti­tu­uts­blad, ik dacht 2000 gulden en daar maak­ten we zes num­mers van. We had­den geen adver­ten­ties. We kon­den nie­mand betal­en, ook de auteurs niet. Het was alle­maal non-prof­it.’

—Hanne Hage­naars Was dat uit nood geboren of zat er ook een ide­al­is­tis­che gedachte achter?

—Alex de Vries Uit nood geboren, er was geen geld en we wilden toch graag iets mak­en. Dat ging alleen met zelfw­erkza­amheid en zel­fredza­amheid. We gin­gen wel op zoek naar manieren om dat te veran­deren, bijvoor­beeld door met uit­gev­ers te prat­en en adver­ten­ties te wer­ven.’

—Hanne Hage­naar­sWan­neer ging het tijd­schrift Metrop­o­lis M het­en?

—Alex de Vries Vanaf sep­tem­ber 1979. Wij deden een werk­groep bij Carel Blotkamp over New York rond de eeuwwis­sel­ing. We bedacht­en dat we naar de kunst­wereld zouden kun­nen kijken als een soort metropool met aller­lei wijken en strat­en en pleinen. De let­ter M stond voor mag­a­zine. Dat was een leuke toevoeg­ing omdat het ook iets raad­selachtigs had en iedereen ook alti­jd vroeg wat M’ betek­ende; dan had je meteen gespreksstof. Voor­dat we het tijd­schrift begonnen was er een film­fes­ti­val waarop Duitse expres­sion­is­tis­che films van Fritz Lang wer­den ver­toond: M – Eine Stadt sucht einen Mörder en Metrop­o­lis. We hebben vaak gezegd dat de naam Metrop­o­lis M aan die films van Fritz Lang was ontleend maar dat hebben we achter­af verzonnen.Mijn inter­esse bin­nen het blad lag vooral bij het inter­dis­ci­plinaire en ook bij exper­i­menteel the­ater, zoals Onafhanke­lijk Toneel en lat­er Dis­cor­dia; the­ater waarin toneel en beeldende kun­st een gelijk­waardi­ge rol had­den. Als je naar zo’n the­ater­voorstelling ging, werd je niet bedol­ven onder tekst maar werd er ook iets inzichtelijk gemaakt met beeld. Daar schreef ik veel over in de tweede jaar­gang, maar met de nieuwe lijn van de heden­daagse kun­st verd­ween dat meer en meer. Dat lei­d­de uitein­delijk tot mijn vertrek uit de redac­tie, want ik ging in 1984 bij het Shaffy the­ater werken omdat ik die belang­stelling wilde verdiepen.’

—Hanne Hage­naars Het is wel fascinerend dat je alti­jd die inter­esse in het the­ater en in die mengvor­men hebt gehad, maar uitein­delijk toch echt in de beeldende kun­st bent beland.

—Alex de Vries Maar de kun­ste­naars in wie ik echt geïn­ter­esseerd ben hebben alti­jd die inter­dis­ci­plinaire kant. Neem bijvoor­beeld Marten Hen­driks, over wie ik een mono­grafie schreef. In wezen is hij een schilder, maar hij heeft zich ook met fotografie, film, per­for­mances en taal­w­erken bezigge­houden. Het­zelfde geldt voor iemand als her­man de vries waar ik nu mee bezig ben. Het tot stand bren­gen van de wis­sel­w­erk­ing tussen dis­ci­plines; daar gaat het me om. Gelu­id, beeld en taal hebben voor mij alle­maal dezelfde waarde. Met iemand als Peter Zegveld ben ik daarom ook al der­tig jaar in gesprek.

—Hanne Hage­naars Hoe kijk je nu terug op die studie kun­st­geschiede­nis?

—Alex de Vries Ik heb het niet afge­maakt, omdat ik het schri­jven als onafhanke­lijk auteur veel inter­es­san­ter vond dan het me schikken naar een acad­emis­che dis­ci­pline. Daarover raak­te ik ook voort­durend met mijn docen­ten in dis­cussie. Carel Blotkamp vroeg me waar ik het wél over wilde hebben. Over wat het werk bij mij teweeg­brengt’, zei ik dan. Ja, dat is niet de bedoel­ing.’ Maar het sprak hem wel aan omdat hij naast docent ook kun­ste­naar was. Carel Blotkamp adviseerde me te stop­pen met stud­eren omdat het je in de weg zit om verder te ontwikke­len waar je goed in bent’ – toen hij dat een­maal had gezegd, heb ik me meteen lat­en uitschri­jven. Bin­nen de acad­emis­che nor­men speelde bron­nenon­der­zoek de hoof­drol en kreeg je als auteur weinig ruimte voor eigen inbreng of inter­pre­tatie. Er zat geen sprankje vri­jheid in. Dat hele notenge­doe negeerde ik en daar kreeg ik ruzie om. Som­mige onderde­len van de studie waren zó dog­ma­tisch; dan kreeg je van die naslag­w­erken waarin per jaar­tal werd opge­somd wat belan­grijk was en dat moest je dan uit je hoofd leren. Dat ver­domde ik gewoon.’

—Hanne Hage­naar­sWat is de belan­grijk­ste invloed van het Shaffy the­ater geweest?

—Alex de Vries‘Het Shaffy the­ater was voor mij een belan­grijke peri­ode omdat ik elke week het nieuw­ste van het nieuw­ste zag van dans, toneel, muziek en film. Het heeft mijn inter­dis­ci­plinaire denken enorm verdiept. Ik was als een spons die in een emmer werd gegooid en hele­maal vol­ge­zo­gen werd met wat er toen aan de hand was. En ik maak­te ook het Shaffy bul­letin vol gesprekken met de acteurs en andere betrokkenen.’

—Hanne Hage­naars En ver­vol­gens kwam je bij de Hogeschool voor de Kun­sten in Arn­hem terecht.

—Alex de Vries‘ Ja, noodged­won­gen. Shaffy kreeg geen sub­si­die meer en verd­ween als dat open plat­form voor alles wat zich nog niet bewezen had. Ik vind het nog alti­jd een gemis dat het streven om het inter­dis­ci­plinaire in elka­ar op te lossen is mis­lukt. Dat er nog alti­jd in schot­jes wordt gedacht, iets wat je ook terug ziet in het sub­si­diewezen. Ik kwam bij de Hogeschool terecht via het Arn­hemse fes­ti­val Pas­sage Oost Europa, waar­voor ik de pub­liciteit deed. Tij­dens dat fes­ti­val vroeg directeur Willem Hil­le­nius van de Hogeschool voor de Kun­sten Arn­hem of ik niet een afdel­ing com­mu­ni­catie wilde opzetten. Al die fac­ul­teit­en — bouwkun­st, toneel, dans, con­ser­va­to­ri­um, beeldende kun­st — moesten één insti­tu­ut gaan vor­men. Wat mij inter­esseerde is waar je inhoudelijk met zo’n gedeeld insti­tu­ut naar­toe wil, en hoe je dat kan lat­en zien. Ik bedacht om een tijd­schrift te mak­en, De Kun­sten, waarin alle afdelin­gen inzicht kon­den geven in wat daar aan werk werd gemaakt door docen­ten en stu­den­ten. Ook vroeg ik mensen van buiten om te schri­jven, zodat de artike­len voor een breed pub­liek het lezen waard zouden zijn. Een pilot­num­mer maak­te ik samen met Catha­ri­na Haverkamp, een stu­dente van de toneelschool, die een werk­stuk maak­te over Regels voor de acteur dat zich goed leende voor een tijd­schrift-achtige opzet. Ver­schil­lende opvat­tin­gen over acteren en spe­len, de begin­se­len van de dynamis­che train­ing, hoe je als acteur fysiek en men­taal traint om een rol te kun­nen spe­len – kor­tom de regels van het the­ater­vak. Het was heel inzichtelijk voor medestu­den­ten en ook toepas­baar op andere dis­ci­plines. Door samen te werken met Jan Willem den Har­tog, hoofd­do­cent van de afdel­ing Grafisch Ontwer­pen werd het steeds anders en opmerke­lijk vor­mgegeven door stu­den­ten. Zo kon ik de staf van de school over­tu­igen dat we het blad kon­den mak­en zon­der dat het ten koste ging van hun onder­wi­js­bud­get.’

—Hanne Hage­naars Hoe ontwikkelde jouw visie op kun­st zich in deze tijd?

—Alex de Vries Ik denk dat ik beïn­vloed ben door Elly Lamak­er die de afdel­ing Mod­e­vor­mgev­ing had opgericht en haar fan­tastis­che opvat­ting dat alles wat je deed in je lev­en in het teken stond van het gebied waarin je werk­te. Zij vroeg elke maandagocht­end aan de stu­den­ten: welke voorstellin­gen heb je gezien?; welk boek heb je gelezen?; is je iets opgevallen in een tijd­schrift?; ben je naar een con­cert geweest? En daar sprak­en die stu­den­ten dan met elka­ar over: wat vond ik van wat ik zag of las en wat betekent dat voor mijn werk?; hoe kan ik dat ver­tal­en naar een idee over kled­ing of mode? Als je vertelde over iets opmerke­lijks dat gebeurde ter­wi­jl je over straat liep was dat trouwens net zo geldig. Dat het lev­en en hoe je dat lev­en onder­gaat van belang zijn voor je eigen benader­ing van het vakge­bied heb ik in de kun­st als lei­draad genomen. Als ik hier met Marten Hen­driks zou zit­ten zou hij dit kokoskoek­je onmid­del­lijk analy­seren. De trapez­i­um vorm, het bleke van de kokos in relatie tot de gekaramel­liseerde bovenkant; hij zou er archi­tec­tu­ur in zien. Het bak­je waar die koek­jes in liggen heeft hier een uit­stulp­ing waar­door er een afwijk­ing ontstaat; in zo’n afwijk­ing is hij geïn­ter­esseerd. Het aardi­ge is dat hij daarmee niets ver­bi­j­zon­dert. In de kun­st leeft het idee dat het om een bij­zon­dere vorm of gedaante zou moeten gaan. Ik ben de opvat­ting toegedaan dat het juist ander­som is. Als er iets is waarin kun­st zich onder­schei­dt dan is het de ver­he­vig­ing van de ervar­ing die de gemid­delde’ mens meemaakt; niet het intro­duc­eren van een andere ervar­ing. Ik heb dan ook hele­maal niets met het idee van het genie. Ik zie de kun­st als een vakge­bied, een ambacht waarin je je bek­waam kan mak­en; tech­niek en uitvo­er­ing vind ik net zo belan­grijk als het idee. De kracht zit m denk ik in werk dat je ver­rast, werk waar je zelf niet op had kun­nen komen.’

—Hanne Hage­naars En wat zie je als de kern van je rol als bemid­de­laar?

—Alex de Vries Open­heid en een brede belang­stelling. Twaalf jaar lang was ik lid en lat­er voorzit­ter van de Raad van Toezicht van BAK in Utrecht. Veel kun­ste­naars met wie ik bevriend ben kon­den dat maar moeil­ijk begri­jpen omdat ze het idee had­den dat alles wat bin­nen BAK ontwikkeld werd onmid­del­lijk werd ver­nauwd tot poli­tieke en maatschap­pelijke betrokken­heid. Door­dat ik tegelijk­er­ti­jd ook in opdracht van het Ams­ter­dams Grafisch Ate­lier werk­te kon ik poli­tieke, con­ceptuele en filosofis­che kun­st waar bij BAK de nadruk op lag com­bineren met het ambachtelijke. Daar zit voor mij geen enkel ver­schil tussen. Aernout Mik kan films en poli­tieke state­ments samen lat­en vallen maar hij kan het ook uit elka­ar trekken. Dan kom ik weer terug bij metrop­o­lis als een groot­stad waarin zich aller­lei fenome­nen voor­doen die zich op bepaalde manieren tot elka­ar ver­houden. Bin­nen dat samen­stel zijn die alle­maal legi­t­iem. Mijn opvat­ting is dat je je niet aan uit­sluit­ingsmech­a­nis­men moet overgeven. Zij denken er anders over dan ik dus ze behoren niet tot de kun­st die ik voors­ta; née, daar ga ik niet in mee.Dat inclu­siviteit’ nu een poli­tiek cor­rect idee is gewor­den, iets waar we het op die manier over moeten hebben, is wat mij betre­ft ver­schrikke­lijk. Voor mij is het alti­jd vanzelf­sprek­end geweest om inte­graliteit na te streven. Ik heb natu­urlijk door de tijd waarin zich dat voor deed ook mijn eigen teko­rtkomin­gen gehad en die kun­nen we nu onder ogen zien en daar helpt deze tijd bij. En daar helpt zek­er bij dat ik nu in gesprek raak met kun­ste­naars waar ik vroeger niet mee in gesprek raak­te. Maar in wezen is het ver­mi­j­den van iedere vorm van uit­sluit­ings­denken alti­jd lei­d­inggevend geweest in mijn benader­ing. Dat je het ergens niet over zou kun­nen hebben omdat het niet bin­nen de for­mule past – of dat nu een redac­tiefor­mule, onder­wi­js­for­mule of een ten­toon­stelling­spro­gram­ma is­– is een werk­wi­jze die ik bestri­jd. Je kunt een con­cept voor een pro­gram­ma for­muleren zodat het een iden­titeit ver­w­erft, maar je moet alti­jd de mogelijkheid behouden om daar iets aan toe te voe­gen of om het te onder­mi­j­nen. Een zekere vorm van sub­ver­siviteit, en van rad­i­caliteit, is alti­jd noodza­ke­lijk. Dat is een func­tie die je aan de kun­sten toe moet ken­nen maar die eigen­lijk bin­nen iedere maatschap­pelijke activiteit toege­lat­en moet wor­den. Als je in de geneeskunde niet een bepaalde sub­ver­siviteit bin­nen laat dan ontwikkel je geen nieuwe ther­a­pieën of medici­j­nen.’



—Hanne Hage­naars Maar denk je niet dat de kun­st­geschiede­nis waar wij mee opgevoed zijn echt heel west­ers georiën­teerd was? Alsof we het mid­delpunt van de wereld waren, met alle blinde vlekken van dien?

—Alex de Vries Ja, daarom zei ik zelf ook al, mijn eigen teko­rtkomin­gen wil ik zek­er onder ogen zien, maar inder­daad, was die studie kun­st­geschiede­nis in dat opzicht en zek­er in die jaren een lauwe pap. Het was een totaal voorgekauwde manier van doen en alles wat daar­buiten viel aan niet-west­erse din­gen werd als exo­tisch’ of prim­i­tief’ gezien en beschreven. En dat is iets waar ik me alti­jd tegen heb verzet. In 2017 zag ik de geweldige ten­toon­stelling Post­war: Art between the Pacif­ic and the Atlantic, 1945 – 1965 van Okwui Enwe­zor in het Haus der Kun­st In München. Het liet zien wat er op andere con­ti­nen­ten in de post-war peri­ode is gemaakt. De tri­omf van de Amerikaanse schilderkun­st werd samen met andere afgeza­agde for­mal­is­tis­che ver­halen totaal onderuit­ge­haald. Deze ten­toon­stelling was veel belan­grijk­er dan Les Magi­ciens de la Terre bij Pom­pi­dou uit 1989 wat natu­urlijk een exotiek ten­toon­stelling was, hoewel in zijn eigen tijd ook baan­brek­end. Maar de exposi­tie van Enwe­zor bewi­jst dat de beeld­taal die hij over­al in de wereld vond een con­ceptuele gelijk­waardigheid droeg en dat beves­tigde ook mijn benader­ing van gelijk­waardigheid. Ik doe veel ate­lier­be­zoeken en spreek kun­ste­naars met aller­lei achter­gron­den. Dat er nog steeds uit­sluit­ingsmech­a­nis­men werkza­am zijn in de kun­st weet ik daar­door als geen ander. Mild­heid en gen­erositeit zijn wat mij betre­ft van lev­ens­be­lang voor de kunst.’Doordat ik veel ate­lier­be­zoeken doe ont­moet ik bij­na als vanzelf een afspiegeling van de bevolk­ing. Ik schreef alti­jd al over kun­ste­naars als Remy Junger­man, Isidoor Wens, Nin­di­tyo Adipurnomo en Moni­ka Dahlberg, kun­ste­naars met een andere dan een Ned­er­landse achter­grond. Twee jaar gele­den schreef ik over Sher­tise Solano en toen ze vorig jaar exposeerde in W139 met As Far as Eye can See atten­deer­den mensen mij op die exposi­tie –niet dat dat nou zo’n ver­di­en­ste is maar het geeft aan dat het gewoon in mijn blikveld zit en dat geldt ook voor kun­ste­naars uit Azië of Zuid-Ameri­ka. Dat ontstaat vanu­it een netwerk, vanu­it een belang­stelling voor elka­ar. En dat daar nog steeds uit­sluit­ingsmech­a­nis­men in werkza­am zijn dat weet ik als geen ander. Mild­heid en gen­erositeit zijn van lev­ens­be­lang voor de kunst.’

—Hanne Hage­naars Je bent ges­tart met een inter­esse voor het the­ater en het inter­dis­ci­plinaire en nu zie ik meer een voorkeur voor teke­nen en schilderen. Hoe is dat gekomen?

—Alex de Vries Ik zie het teke­nen en schilderen niet als een restric­tie. Jaco­bi­en de Rooij is voor mij een belan­grijke kun­ste­naar omdat ze zich bin­nen haar idioom geen restric­ties oplegt. Ze gebruikt maar één tech­niek en één onder­w­erp en kan daarin toch iets nieuws tot stand bren­gen wat je nog niet eerder hebt gezien. Het meest intrigerende oeu­vre dat ik ken is de onvoltooide beeldin­dex van Marten Hen­driks. Hij ontwikkelt nieuw werk dat gebruik maakt van wat hij eerder heeft gemaakt. Daar voegt hij iets aan toe, maar hij laat er ook iets uit verd­wi­j­nen, waar­door hij ruimte schept. Dat is belan­grijk, kun­st moet niet vastzetten maar ruimte bieden om te denken.’