Img 9291

Fer­n­weh is het ver­lan­gen naar het onbek­ende, en niets is ons meer vreemd dan de dood. Het is een treurig woord, dat aansluit bij wehtun’, zeer doen.
Al deze asso­ci­aties weven de beteke­nis in de ten­toon­stelling van Annaleen Louwes in Car­go in con­text’, het ini­ti­atief dat Lia Giel­ing zo dap­per vol­houdt.
De kern van de exposi­tie bevin­dt zich achter een muurt­je aan het eind van de exposi­tieruimte: een foto van een man die zich stiekem verkleedt in de bosjes, naast hem ligt een bergje kled­ing en een voet­bal. Een vakanti­etafer­eel. We zien hem op de rug en de zon schim­mert er langs. De foto maak­te Louwes onge­merkt van haar vad­er op de camp­ing toen ze zo’n 9 jaar oud was. En tal­ent ver­loochent zich niet, een prachtige foto van een naak­te man, de afdruk van zijn onder­broek tekent zich in zijn huid, een ted­er detail. De rug toont wit­tig door het felle licht.
Haar vad­er is er niet meer, onlangs overleden, en deze exposi­tie Fer­n­weh onder­zoekt de vraag van de afwezigheid. De ten­toon­stelling ademt ver­lies en ook aan­wezigheid.
Ik zie een pro­jec­tie van een klein roman­tisch schilder­i­jt­je dat opkomt en verd­wi­jnt door­dat Louwes tij­dens het opne­men haar IPhone er op laat schi­j­nen en deze aan en uit knip­pert. Het schilder­i­jt­je hangt in het oud­er­lijk huis. Die sfeer van ongri­jp­baar aan­wezig’ is niet alleen onderdeel van deze pro­jec­tie maar zijn hangt in de hele ruimte.

De naak­te huid, geen rimpels maar een wit geflit­ste of over­be­lichte huid.
Bloot zijn is jezelf zijn’ zegt John Berg­er, wie bloot is geeft zich zelf bloot.’ Ja de kwets­baarheid van de naak­te huid. Het bloot zijn zon­der sek­suele bijbe­doelin­gen, de ander willen zien, con­tact mak­en, elka­ar begri­jpen tot het bot, juist verder dan die opper­vlak­te, de huid. De warme vrien­delijke anon­imiteit van het bloot­bloot. Maar in welke fam­i­lie leer je elka­ar werke­lijk ken­nen? Als een van je oud­ers over­li­jdt, sta je weer stil bij de fun­da­menten van een gezin. Hier lijken al die anon­ieme naak­te lijven intimiteit te sug­ger­eren en tegelijk­er­ti­jd wendt iedereen zich af. Mijn ogen dwalen van rug naar rug, en dan naar de opper­vlak­te van een oliev­erf­schilder­ij. Een golf, een zee. Een donkere stoel tegen een donkere achter­gond. Een lege stoel, al klinkt dat veel te cliché en drama­tisch voor dit beeld. Alles is juist zo vanzelf­sprek­end aan­wezig.
Elk beeld is ingeli­jst en in een ander per­spec­tief gezet. Zo ontvouwt zich een lep­erel­lo in de ruimte. Een zig zag zig zag, en de afs­tandelijkheid van deze manier van tonen voorkomt vals sen­ti­ment.
Schoen­zolen, dun en ver­sleten, er zijn vele kilo­me­ters op gelopen, daar­naast het naak­te onder­li­jf van een man, de han­den naast het lichaam.
Een foto van haar moed­er, van zichzelf, zon­der kleren op de rug gezien, een grote nadrukke­lijk aan­wezige onder­broek. Intimiteit en afs­tand.

Onon­tkoom­baar komt er een dag dat een van je oud­ers over­li­jdt.
Je stelt je vra­gen over de band die je met je oud­ers hebt, de kwets­baarheid van je eigen bestaan, ieders bestaan. Wat is de dood? Het ver­strijken van de tijd.

Das Nichts nichtet’, staat er in de fold­er die bij de ten­toon­stelling ver­schi­jnt. Hei­deg­ger. Nu weet ik niet zoveel van Hei­deg­ger maar de zin laat me even niet meer los. Vol­gens Hei­deg­ger is de kern­vraag van zow­el filosofie als van de weten­schap het Niets’. Warum ist über­haupt Seien­des und nicht vielmehr Nichts?’ (Waarom is er iets en niet veeleer Niets?). Het niets omringt ons. Het Geheel als iets te mid­den waar­van wij zijn: Als de aan­wezigheid van iemand die we liefhebben ons blij stemt, kan het Geheel te mid­den waar­van wij zijn ons duidelijk wor­den.’ lees ik. Toch gaat het om het niets, de wereld die zich los maakt van de mens want de mens is geen mid­delpunt van de wereld, geen schep­per, eerder onmachtig.
Vol­gens Hei­deg­ger is de zin (of beteke­nis) van zijn’ de tijd. Verleden, heden en toekomst keren op het niveau van het Dasein terug als gewor­pen­heid’, artic­u­latie’ en ontwerp’. De mens is gewor­pen in een bepaalde omgev­ing, maar is zichzelf vooruit in het ontwer­pen van zijn eigen lev­en. Deze twee momenten komen samen in het heden, de artic­u­latie. De authen­tieke mens leeft zijn lev­en in het besef van een Sein-zum-Tode.’ lees ik in het Filosofiemagazine. Helpt dit om het werk beter te begri­jpen?

Dan nichts nichtet’. Het niets, de tijd, relaties , het zijn wel de begrip­pen die deze beelden met elka­ar weven. De per­spec­tieven die het lep­erel­lo zo mooi oproept. De vad­er en een dochter, het deel samen en het deel apart. Het web van gene­gen­heid en de vra­gen ron­dom het missen.